ECLI:NL:RBDOR:2006:AV6072

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
57734 / HA ZA 05-2022
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake internationale rechtsmacht en verwijzing naar Italiaanse rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 15 maart 2006 uitspraak gedaan over de vraag of de Nederlandse rechter een vordering van Bertola Central Docks SRL, een vennootschap naar Italiaans recht, dient te verwijzen naar de Italiaanse rechter. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De zaak betreft een geschil tussen Bertola en Hewlett-Packard International SARL, een vennootschap naar Zwitsers recht, over een raamovereenkomst die op 23 juli 1996 is gesloten. Bertola vordert betaling van vracht in het kader van deze overeenkomst, terwijl HP een schadevergoeding vordert wegens diefstallen van goederen die aan Bertola zijn toevertrouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van HP en Bertola niet zodanig samenhangen dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de relevante bepalingen van de EEX-Vo en de CMR. De rechtbank concludeert dat er geen juridische basis is voor verwijzing naar de Italiaanse rechter, noch voor het aanhouden van de behandeling van de hoofdzaak totdat de Italiaanse rechter een definitief vonnis heeft gewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van HP af en veroordeelt HP in de proceskosten.

De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 12 april 2006 voor het nemen van een conclusie van antwoord, waarbij elke verdere beslissing wordt aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.P. Sprenger.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
kenmerk: 57734 / HA ZA 05-2022
vonnis van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2006
in de zaak van
de vennootschap naar Italiaans recht
BERTOLA CENTRAL DOCKS SRL,
gevestigd te Ossona (MI), Italië,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur: mr. V.J. Groot,
tegen
de vennootschap naar Zwitsers recht
HEWLETT-PACKARD INTERNATIONAL SARL,
gevestigd te Meyrin, Zwitserland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur: mr. L.R.T. Peeters.
Partijen worden hierna ook aangeduid als "Bertola", respectievelijk "HP".
Het verdere verloop van de procedure
1.1 Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 17 augustus 2005.
1.2 De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de volgende processtukken:
* Akte van repliek in het verwijzingsverzoek;
* Conclusie van dupliek betreffende het verwijzingsverzoek, met 1 productie;
* proces-verbaal van pleidooi zitting van 31 januari 2006;
* Pleitnota van mr. B. de Metz.
De vaststaande feiten
2.1 Op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds erkend, danwel niet of niet voldoende betwist, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voor zover niet betwist, wordt het volgende, zakelijk weergegeven, als tussen partijen vaststaand aangemerkt.
2.2 Tussen (de rechtsvoorganger van) HP en Bertola is op 23 juli 1996 een raamovereenkomst gesloten, welke is vastgelegd in de als productie 1 bij Akte houdende overlegging producties in het geding is gebracht (hierna: "Overeenkomst").
2.3 Het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg van 19 mei 1956 (Trb. 1957, 84; hierna: "CMR"), afgezien van de regeling betreffende rechtsmacht, en het Nederlandse recht zijn op de in de Overeenkomst belichaamde rechtsverhouding tussen partijen van toepassing.
2.4 In een procedure voor het gerecht te Rho, Italië, vordert HP een veroordeling van Bertola tot schadevergoeding c.a. wegens diefstallen van in juli 2000 en december 2001 door (de rechtsvoorganger van) HP aan Bertola in het kader van de Overeenkomst ten vervoer meegegeven zaken.
2.5 In de hoofdzaak voor deze rechtbank vordert Bertola veroordeling van HP tot betaling van vracht c.a. wegens in het kader van de Overeenkomst verricht vervoer over de periode maart - oktober 2003.
De verdere beoordeling van de vorderingen in het incident
3.1 Zowel de primaire vordering van HP, tot verwijzing van de zaak naar het gerecht in Rho, Italië, als de subsidiaire vordering van HP, om de onderhavige hoofdzaak aan te houden totdat het gerecht in Rho, Italië, een definitief geworden vonnis zal hebben gewezen, kan slechts voor toewijzing in aanmerking komen indien enige internationale regeling daartoe de mogelijkheid biedt.
3.2 De internationale regeling waarop HP beroep doet is Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Publ. L 012 van 16 januari 2001; hierna "EEX-Vo"). De EEX-Vo is in werking is getreden op 1 maart 2002, derhalve vóór de datum van uitbrengen van het ten verzoeke van HP aan Bertola uitgebrachte exploit van 11 (8) juli 2003 (productie 1 bij Akte houdende verwijzingsverzoek).
3.3 Art. 28, lid 2 EEX-Vo biedt ten aanzien van "samenhangende vorderingen" de mogelijkheid van verwijzing naar het gerecht waar de zaak het eerst is aangebracht. Blijkens het derde lid van art. 28 EEX-Vo zijn vorderingen "samenhangend" in de zin van dat artikel indien tussen de vorderingen "een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven".
3.4 De vraag of de door HP bij het gerecht te Rho aangebrachte zaak eerder aanhangig was dan de hoofdzaak in het onderhavige door Bertola aanhangig gemaakte geding wordt in het midden gelaten.
3.5 HP stelt dat de vorderingen over en weer "samenhangend" zijn in de zin van art. 28 EEX-Vo. Bertola bestrijdt dat.
3.6 Derhalve dient onderzocht te worden of de vorderingen van Bertola "een zo nauwe band" hebben met de vorderingen van HP "dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven".
3.7 De CMR bevat geen regeling betreffende het verschuldigd worden c.q. het betalen van vracht. Het toepasselijke Nederlandse recht bevat wel zodanige regeling.
3.8 Naar Nederlands recht is de vracht -gesteld, noch gebleken is dat de Overeenkomst de strekking van tijdbevrachting heeft- verschuldigd op het ogenblik dat de vervoerder de zaken ten vervoer ontvangt of bij het afgeven van de vrachtbrief (art. 8:1128 BW). Derhalve is de vracht vooruit verschuldigd en is die verschuldigdheid niet afhankelijk van de (onbeschadigde en complete) aflevering van de zaken ter bestemming.
Gesteld, noch gebleken is dat de (vrachtbetalingsregeling van de artikelen 8 en 9) Overeenkomst een andere regeling behelst. Voor de beoordeling van de vorderingen van Bertola is het daarom niet nodig de Overeenkomst uit te leggen.
3.9 Derhalve kunnen de vorderingen van Bertola tot betaling van vracht c.a. onderzocht en beoordeeld worden los van de vorderingen van HP tot betaling van schadevergoeding wegens gestolen ten vervoer meegegeven zaken. De vorderingen van Bertola tot betaling van vracht c.a. betreffen bovendien niet de transporten waarop de vorderingen van HP wegens gestolen vervoerde zaken zijn gegrond.
3.10 Veronderstellenderwijs aannemende dat HP, zoals zij stelt, (krachtens het bepaalde in artikel 6 Overeenkomst) een door Bertola verschuldigde schadevergoeding wegens gestolen ten vervoer meegegeven zaken kan verrekenen met door HP aan Bertola verschuldigde vracht c.a., dan nog brengt die mogelijkheid niet het risico met zich dat "bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven". Immers, nu de betreffende vorderingen van HP voor het gerecht in Rho aanhangig zijn gemaakt komt de Nederlandse rechter niet over de verschuldigdheid van zodanige schadevergoeding te oordelen, nu de betreffende vorderingen van Bertola voor deze rechtbank aanhangig zijn gemaakt komt de Italiaanse rechter niet over de verschuldigdheid van vracht c.a.. te oordelen.
3.11 Tussen de vorderingen over en weer bestaat derhalve niet "een zo nauwe band [..] dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven".
3.12 Noch enige andere bepaling van de EEX-Vo, noch de CMR (veronderstellenderwijs aangenomen dat de CMR integraal van toepassing is) bevat een regeling op grond waarvan de rechtbank in het onderhavige geval de hoofdzaak naar het gerecht in Rho zou behoren te verwijzen of de behandeling van de hoofdzaak zou behoren aan te houden totdat het gerecht in Rho definitief over de vorderingen van HP zal hebben beslist.
3.13 Daarom komen noch de primaire, noch de subsidiaire vorderingen voor toewijzing in aanmerking.
3.14 HP zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
De verdere beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak
4.1 Nu de vorderingen in het incident bij dit vonnis worden afgewezen, zal in de hoofdzaak worden doorgeprocedeerd.
4.2 De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 12 april 2006 voor het nemen van een conclusie van antwoord.
4.3 Elke nadere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
In het incident
Wijst de vorderingen af;
Veroordeelt eiseres in de proceskosten in dit incident tot en met dit vonnis bepaald op € 1.808,- aan salaris van de procureur en nihil aan verschotten;
In de hoofdzaak
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 april 2006 voor het nemen van een conclusie van antwoord;
Houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 maart 2006.