ECLI:NL:RBDOR:2006:AV3933

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
6 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/557
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens meerinkomen bij nulbeurs en uitleg van 'ontvangen beurs'

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) over een vordering wegens meerinkomen. De eiser had in het jaar 2001 een meerinkomen van € 535,04, wat leidde tot een vordering van de IB-Groep. De IB-Groep stelde dat de eiser dit bedrag verschuldigd was, omdat hij in dat jaar meerinkomen had, ondanks dat hij een nulbeurs ontving. De eiser maakte bezwaar tegen het besluit van de IB-Groep, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 14 december 2005 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser was aanwezig, terwijl de IB-Groep vertegenwoordigd was door een gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de vordering op goede gronden was opgelegd en dat er geen aanleiding was om van de hardheidsclausule gebruik te maken. De eiser voerde aan dat hij feitelijk geen studiefinanciering had ontvangen, omdat hij slechts een nulbeurs had. De rechtbank oordeelde echter dat de uitleg van de IB-Groep over de term 'ontvangen beurs' correct was. Volgens de rechtbank is er al sprake van 'ontvangen' als er recht op een beurs is toegekend, ook al is de uitbetaling uitgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat de vordering terecht was opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de incasso van de vordering pas aan de orde zou zijn na het verstrijken van de termijn waarbinnen het diploma behaald moest worden. De uitspraak werd openbaar gedaan en de griffier en de rechter ondertekenden de beslissing. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Reg.nr: AWB 05/557
Uitspraak in de zaak van
[xxx], eiser,
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep te Groningen, verweerster,
gemachtigde: [xxx], juridisch medewerkster van de afdeling Bezwaar, Beroep en Juridische zaken van de Informatie Beheer Groep.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft bij besluit van 18 januari 2005 vastgesteld dat eiser in het jaar 2001 meerinkomen heeft gehad in verband waarmee hij een bedrag van € 535,04 aan de Informatie Beheer Groep verschuldigd is wegens meerinkomen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 januari 2005 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 12 april 2005 heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 mei 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is op 14 december 2005 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is in persoon ter zitting verschenen.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 3.17, eerste lid, eerste twee volzinnen, van de Wet studiefinanciering 2000 (verder te noemen Wsf 2000), voor zover hier van belang, leidt indien een studerende in een kalenderjaar meerinkomen heeft, dit tot een vordering van de IB-Groep op de studerende. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet van per 1 januari 2001
ƒ 20.077,20 (€ 9.110,64).
Ingevolge het zevende lid van dit artikel is, indien een studerende in een kalenderjaar meerinkomen heeft, die studerende aan de IB-Groep verschuldigd:
a. een bedrag ter grootte van het meerinkomen, met dien verstande dat dit bedrag niet groter kan zijn dan het bedrag van de met betrekking tot dat kalenderjaar door die studerende ontvangen beurs.
Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerster eiser een vordering wegens meerinkomen opgelegd, opgebouwd uit een meerinkomen ten bedrage van € 535,04 meerinkomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat deze vordering op goede gronden is opgelegd en dat er geen aanleiding bestaat om met toepassing van de hardheidsclausule van oplegging van de vordering om af te zien, nu niet is gebleken van een zeer bijzondere situatie waarin het eiser onmogelijk was om de bijverdiensten te staken of het studiefinancieringtijdvak in te korten.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij in de periode in geding slechts een zogenaamde nulbeurs had en dus feitelijk geen studiefinanciering heeft ontvangen. Uit het bepaalde in artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf 2000 volgt dus dat wegens het ontbreken van ontvangsten ook niets behoeft te worden terugbetaald.
De rechtbank overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat, indien met bedoelde inkomsten rekening wordt gehouden, eisers verdiensten de vrije voet van
ƒ 20.077,20 overschrijden. Evenmin is de hoogte van die overschrijding in discussie. Wel bestaat verschil van inzicht over de uitleg van de term "ontvangen beurs" in artikel 3.17, zevende lid, sub a, van de Wsf 2000. De rechtbank volgt de uitleg van verweerster dat van "ontvangen" al sprake is indien recht op een beurs is toegekend, doch de uitbetaling door de studerende zelf is uitgesteld. Immers, indien eisers uitleg wordt gevolgd bestaat de mogelijkheid dat men tijdens de studie tot boven de vrije voet bijverdient en na het behalen van het diploma alsnog de beurs geheel laat uitbetalen.
Het voorgaande leidt tot ongegrondverklaring van eisers beroep.
Uit hetgeen verweerster ter zitting nog naar voren heeft gebracht begrijpt de rechtbank overigens dat een incasso van de vordering pas aan de orde is als na het verstrijken van de termijn waarbinnen het diploma moet worden behaald nog sprake blijkt te zijn van recht op uitbetaling van (een deel van) de beurs.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De rechtbank Rotterdam,
-verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.