ECLI:NL:RBDOR:2006:AV0749

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/500514-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. F.G.H. Kristen
  • mr. dr. C.J. van der Wilt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door een 28-jarige man in Papendrecht met gevolgen voor het slachtoffer

Op 26 januari 2006 heeft de Rechtbank Dordrecht een 28-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden wegens verkrachting. De verdachte had het slachtoffer, een vrouw die hij eerder in een uitgaansgelegenheid had ontmoet, op 24 juli 2005 uitgenodigd in haar woning. Aanvankelijk hadden zij vrijwillige seks, maar toen het slachtoffer aangaf moe te zijn en geen seks meer wilde, ging de verdachte door. Hij heeft haar tegen haar wil anaal gepenetreerd, haar geslagen en aan haar haren getrokken. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in haar eigen huis, waar zij zich veilig moest voelen, heeft verkracht. De rechtbank heeft de processtukken en de vordering van de officier van justitie bekeken en is tot de conclusie gekomen dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging voerde aan dat er geen wettig bewijs was voor de verkrachting, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen voldoende steun boden voor de bewezenverklaring. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten over de verdachte, die aangaven dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van EUR 500,00. De rechtbank heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500514-05
Zittingsdatum : 12 januari 2006
Uitspraak : 26 januari 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, locatie De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer], [adres] te [woonplaats].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 500,00 ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2005 te Papendrecht door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn penis in de anus van die [slachtoffer] duwde/bracht en/of aldaar hield, en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte, terwijl die [slachtoffer] plat op haar buik lag, op haar is gaan liggen en/of op haar is blijven liggen en/of zijn, verdachtes, penis hard in de anus van die [slachtoffer] heen en weer heeft bewogen en/of die [slachtoffer] heeft geslagen (op haar billen) en/of die [slachtoffer] van achteren aan haar haren heeft getrokken en/of die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Ik zal je wel eens laten voelen wat hard neuken is" en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit aangezien het wettige en overtuigende bewijs voor de ten laste gelegde verkrachting door verdachte ontbreekt. Hiertoe voert hij aan dat het verhaal van het slachtoffer niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat de door aangeefster bij de politie en bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen ten aanzien van de verkrachting op belangrijke punten inconsistent zijn.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende.
De verklaringen die aangeefster bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd over hetgeen zich tussen haar en verdachte heeft afgespeeld wijken qua woordkeus, toon en met name qua inhoud niet zodanig van elkaar af dat sprake is van cruciale inconsistenties in deze verklaringen. Integendeel, aangeefster heeft open en gedetailleerd verklaard over zowel de vrijwillige seks die zij aanvankelijk heeft gehad met verdachte en de handelingen die zij beiden tijdens deze vrijwillige vrijpartij hebben verricht, als over hetgeen hierna is gebeurd tussen haar en verdachte waarbij geen sprake meer was van vrijwillige seks aan de kant van aangeefster.
Uit de verklaringen van aangeefster komt naar voren dat aangeefster, na een vrijpartij met verdachte waarbij verdachte, zonder voorafgaand verzoek maar zonder tegenstribbelen van aangeefster, haar ook anaal had gepenetreerd, op een gegeven moment heeft aangegeven dat zij moe was en geen seks meer met verdachte wilde. Zij verklaart dat verdachte daar geen gehoor aan gaf maar juist hardhandiger werd en dwingender en dat hij haar op een gegeven moment (ongevraagd) nogmaals anaal penetreerde. Zij heeft hem toen herhaaldelijk gevraagd te stoppen omdat het veel pijn deed. Verdachte ging echter door waarbij hij haar op haar billen sloeg, aan haar haren trok en intimiderende uitspraken deed.
Verdachte heeft ten aanzien van de vrijwillige seks die hij met aangeefster had, gedetailleerd en eensluidend aan de verklaring van aangeefster verklaard. Daar waar het echter gaat over de verkrachting, verklaart verdachte summier en/of niet eensluidend.
Uit hetgeen hij hierover bij de politie en ter terechtzitting verklaart komt het volgende naar voren.
Verdachte heeft tijdens de vrijwillige seks met aangeefster haar op een gegeven moment anaal gepenetreerd met haar instemming, waarmee hij is gestopt toen aangeefster aangaf dat het pijn deed. Hij verklaart dat de stemming van aangeefster, na de eerste keer anale penetratie, was veranderd en dat zij vaag ging doen (dp 14). Na deze anale penetratie heeft verdachte na een korte pauze wederom seks met aangeefster gehad waarbij hij heftiger en wilder was. Hij verklaart ook dat hij aangeefster, die op haar buik lag, toen vaginaal gepenetreerd heeft, waarbij hij haar aan haar haren trok, op haar billen sloeg en in haar hals beet.
Verdachte verklaart dat aangeefster na deze tweede penetratie naar haar kind toe wilde, dat er een woordenwisseling ontstond en dat aangeefster met haar kind het huis uit vluchtte.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de bovenstaande verklaringen, er na de eerste anale penetratie van aangeefster door verdachte, er wederom seks is geweest tussen verdachte en aangeefster waarbij verdachte het slachtoffer tegen haar zin nogmaals heeft gepenetreerd.
Gezien de wijze waarop aangeefster hierover heeft verklaard heeft de rechtbank de overtuiging dat deze penetratie anaal is geweest en, gelet op hetgeen na de tweede penetratie is voorgevallen en door derden is waargenomen, tevens tegen haar zin was. Immers aangeefster verklaart gevoeld te hebben dat verdachte, net als de eerste keer, zijn penis in haar anus bracht. Verdachte bevond zich in een zodanige positie ten opzichte van aangeefster dat hij ook de mogelijkheid had dat te doen. Hij lag namelijk boven op aangeefster die op haar buik lag. Zij verklaart voorts dat de eerste anale penetratie door verdachte pijn deed, maar dat de tweede anale penetratie zoveel pijn deed dat ze moest huilen en dat ze hem smeekte te stoppen. Voorts komt de verklaring van aangeefster ten aanzien van de overige handelingen die verdachte bij haar pleegde ten tijde van deze penetratie overeen met hetgeen verdachte hierover verklaart.
Daarnaast is aangeefster, naar is gebleken uit verklaringen van getuigen, in paniek, hevig geëmotioneerd en met ontbloot bovenlijf en met haar kind de straat opgerend en is zij opgevangen door een buurman aan wie zij heeft verteld dat iemand probeerde haar te verkrachten. Een dergelijke reactie laat zich moeilijk denken na een vrijwillig seksueel contact tussen twee personen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de tweede anale penetratie van de zijde van aangeefster niet vrijwillig is geweest. De rechtbank vindt hiervoor bewijs in de verklaringen van aangeefster en steunbewijs in de navolgende processen-verbaal:
- het proces-verbaal van bevindingen (dp 3) waarin een telefoongesprek tussen verdachte en verbalisant [verbalisant] is gerelateerd. In dit telefoongesprek geeft verdachte aan dat het hem spijt, hij het te laat in de gaten had, hij haar geen pijn had willen doen, hij niet goed had opgelet en hij een fout had gemaakt;
- de diverse verklaringen van getuigen waarin zij verklaren dat zij aangeefster in paniek met een kind en met ontbloot bovenlijf op straat zagen staan en/of rennen;
- de verklaring van getuige [getuige] (dp 7) die zeer kort na het gebeuren de hevig geëmotioneerde aangeefster opvangt en van haar hoort dat iemand geprobeerd heeft haar te verkrachten;
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting voor zover hij aangeeft dat er sprake is geweest van iets te wilde seks, dat hij daarin dominant kan zijn en dat hij de situatie mogelijk niet goed heeft ingeschat, wellicht mede door het nuttige van de nodige alcohol.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
VERKRACHTING.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Rapportages betreffende verdachte
Door H.P.J. Smit, psychiater en H.S.M. Weber, psycholoog, zijn omtrent verdachte rapporten uitgebracht.
Uit het rapport van H.P.J. Smit, gedateerd 7 december 2005, komt onder meer - zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren:
Mogelijk dat er een relevante alcoholintoxicatie was, maar er is geen sprake van een ernstige psychiatrische stoornis. Wel zijn er antisociale en narcistische karaktertrekken, maar verdachte voldoet niet voldoende (aan) criteria om van een persoonlijkheidsstoornis te spreken.
Er is geen sprake van een ernstige gestoorde persoonlijkheidsstructuur. Verdachte zou in staat moeten worden geacht, mede door zijn normale intelligentie en zijn eerdere seksuele ervaringen, situaties zoals bij het onderhavige delict, te onderkennen. Ook zou hij voldoende op de hoogte moeten zijn van de drempelverlagende werking van een alcoholintoxicatie. Wel is het zo dat er op basis van zijn persoonlijkheidsstructuur gesproken kan worden van een lichte oordeel- en kritiekstoornis door zijn impulsiviteit en gebrek aan empathie. Ik beoordeel verdachte dan ook ten tijde van het delict als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit het rapport van H.S.M. Weber, gedateerd 25 november 2005, komt onder meer - zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren:
Bij verdachte kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, onrijpe en antisociale kenmerken.
Ten tijde van het ten laste gelegde was hier sprake van. Er bestaat een relatie tussen deze persoonlijkheidsstoornis en het ten laste gelegde en verdachtes gedragingen in deze.
Verdachtes neiging de situatie waar te nemen in het verlengde van de eigen persoon c.q. de gestoorde oordeels- en kritiekfunctie en de gebrekkige empathische capaciteiten faciliteert de tendens om grenzen van zichzelf en de ander af te tasten, te overschrijden en raakt zo tevens ook de behoefte de situatie en de ander te controleren en te domineren. Een verborgen gevoel van grootheid ligt mede hieraan ten gronde.
Zo de feiten bewezen worden geacht wordt gekomen tot de inschatting van een hooguit licht verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid, waarbij de eerder genoemde factoren als de gestoorde oordeels- en kritiekfunctie, de verhoogde impulsiviteit, de tekortschietende controle en de gebrekkige empathische capaciteiten meegewogen zijn. Er is geen rekening gehouden met verdachtes middelengebruik. Verdachte wordt geacht bekend te zijn met wat middelen met hem doen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende is komen vast te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een vrouw (hierna te noemen het slachtoffer) die hij een aantal malen in een uitgaansgelegenheid had ontmoet. Op 24 juli 2005 nodigde het slachtoffer verdachte bij haar thuis uit. In haar woning hadden het slachtoffer en verdachte vervolgens vrijwillig seks met elkaar. Toen het slachtoffer aangaf dat zij moe was en geen seks meer wilde, is verdachte toch doorgegaan waarbij hij op haar billen sloeg, aan haar haren trok en haar tegen haar wil op brute wijze anaal heeft gepenetreerd.
Verdachte heeft zich met dit handelen louter en alleen laten leiden door zijn eigen lust- en behoeftebevrediging en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de wil en de gevoelens van het slachtoffer.
Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het feit heeft een grote impact op het slachtoffer gehad. Het slachtoffer heeft aangegeven als gevolg van het feit onder meer angstgevoelens te ondervinden en haar algemene vertrouwen in de medemens te zijn kwijtgeraakt. Haar leven, en ook dat van haar kinderen en verdere familie, blijkt daardoor danig te zijn veranderd.
Het hoeft weinig betoog dat een feit als het onderhavige ook in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproept.
De rechtbank rekent het verdachte met name aan dat hij het slachtoffer in haar eigen huis, waar zij zich veilig moet kunnen voelen, heeft verkracht. Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de meegaandheid van het slachtoffer in de seksuele wensen en activiteiten van verdachte.
Verder houdt de rechtbank ten nadele van de verdachte rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het feit een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank had gedronken waardoor hij zichzelf onvoldoende onder controle heeft gehad.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gezien de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt de rechtbank, naast de ernst van het feit, rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht in de over hem door de onder 6. genoemde deskundigen Smit en Weber opgemaakte rapporten en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder ter zake van een zedendelict is veroordeeld en met de onder 6. vastgestelde licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voorts houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat het feit is gevolgd op een aanvankelijk met instemming van het slachtoffer aangegaan seksueel verkeer, alsmede met het feit dat verdachte het grensoverschrijdend gedrag van zijn handelen lijkt in te zien.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd, waarbij het voorwaardelijke gedeelte ervan er mede toe strekt verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen, in het bijzonder nogmaals een zedendelict te plegen.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] is ontvankelijk is haar vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij integraal toewijzen, nu deze niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt en niet door de verdachte wordt betwist.
Naast toewijzing van de civiele vorderingen zal de rechtbank telkens als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 14a, 14b, 14c en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 21 (EENENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 7 (ZEVEN) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van EUR 500,00 met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 500,00 ten behoeve van [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. F.G.H. Kristen en mr. dr. C.J. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2006.
(Wegens afwezigheid is mr. F.G.H. Kristen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen)