ECLI:NL:RBDOR:2006:AV0712

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/500757-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. F.G.H. Kristen
  • mr. dr. C.J. van der Wilt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na herhaalde diefstallen

Op 26 januari 2006 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van goederen van personeelsleden in een bedrijf, wat onderdeel uitmaakte van een lange reeks diefstallen die hij in de afgelopen vijf jaar had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereiste, ondanks het feit dat de verdachte zijn medewerking hieraan weigerde. De rechtbank heeft de processtukken en de vordering van de officier van justitie bestudeerd en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal op 27 november 2005. De rechtbank legde de verdachte een straf op van twee jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, waarbij de mogelijkheid van een hulpverleningstraject werd genoemd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte, die in het verleden al meerdere keren voor diefstal was veroordeeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500757-05
Zittingsdatum : 12 januari 2006
Uitspraak : 26 januari 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten , te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - de ten laste gelegde feiten 1 en 2 bewezen achtend - gevorderd verdachte te veroordelen tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
De officier van justitie heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit 3 gevorderd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partijen
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
[slachtoffer 3], [adres en woonplaats], en
[slachtoffer 4], [adres en woonplaats].
[slachtoffer 3] vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 25,50, ter zake van materiële schadevergoeding.
[slachtoffer 4] vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 30,00, ter zake van materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] voor zover het betreft het verlies van een pakje sigaretten ter waarde van EUR 5,50 en ten aanzien van het meer gevorderde heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van deze benadeelde partij.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van EUR 30,00 van benadeelde partij [slachtoffer 4].
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid voor de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte 2. en 3. ten laste is gelegd, omdat voor beide feiten geldt dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte ook degene is geweest die de goederen omschreven in de tenlastelegging heeft weggenomen op de tijdstippen en de plaatsen aangeduid in de tenlastelegging.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van die feiten.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
hij op of omstreeks 27 november 2005 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer portemonnee(s) en/of een chauffeurskaart en/of een of meer (afstort)bonnetje(s) en/of een of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer EUR 140,--) en/of een rijbewijs en/of een paspoort en/of een (pin)pas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit omdat de verbalisant die verdachte heeft herkend op camerabeelden niet heeft aangegeven hoe hij verdachte heeft herkend. Daardoor is slechts gebleken van een gelijkenis met verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu geen steun in het recht is te vinden voor de opvatting dat degene aan wie fotografische of video-opnamen worden getoond waarop van een of meer personen in elk geval (wezenlijke delen van) het hoofd en het aangezicht zijn afgebeeld teneinde een bepaalde persoon te herkennen, bij een herkenning steeds dient te beargumenteren op grond van welke uiterlijke kenmerken hij tot die herkenning is gekomen. Daarnaast blijkt in het onderhavige geval uit het proces-verbaal van bevindingen dat de verbalisant in staat was de manspersoon op de beelden duidelijk te zien en onmiddellijk de hem ambtshalve bekende verdachte heeft herkend. Bovendien wijst de rechtbank erop dat de beelden van zodanige kwaliteit zijn en de manspersoon op dusdanige wijze is afgebeeld, dat de rechtbank op basis van eigen waarneming verdachte op de beelden heeft herkend.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
DIEFSTAL.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen bepaald op grond van de ernst van en de omstandigheden waaronder begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door een bedrijfsruimte in te sluipen en goederen weg te nemen die in een kamer door personeelsleden waren achtergelaten. Deze personeelsleden mochten erop vertrouwen dat hun goederen veilig waren in de betreffende kamer die met deuren kan worden afgesloten. Die ruimte was ook voorzien van een beveiligingscamera. Op de beelden van deze camera is te zien dat verdachte zich door het openen van een deur de toegang verschaft tot de kamer en aldaar goederen van de tafel wegpakt. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op eigendomsrechten van anderen. Door het insluipen kunnen mensen zich onveilig gaan voelen in ruimtes waar zij vertrouwd zijn. Verdachte heeft zich hieraan weinig gelegen laten liggen en heeft het eigen gewin laten prevaleren. Daar komt bij dat dit feit past in een reeks van diefstallen die verdachte de afgelopen vijf jaren, alsmede in een lange periode daarvoor, heeft gepleegd.
Verdachte heeft aan de rechtbank noch aan BoumanGGZ inzicht verschaft in diens persoonlijke omstandigheden. Hij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek voor een advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: ISD-maatregel). Om deze reden heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het voorlichtingsrapport van DeltaBouman d.d. 19 mei 2005, alsmede het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 28 november 2005. Uit dat uittreksel komt naar voren dat verdachte in zijn jeugd drie maal voor (poging tot) diefstal is veroordeeld en vanaf 1993 veelvuldig veroordeeld voor diefstallen en andere delicten, vooral vermogensdelicten. Het gaat om niet minder dan 40 veroordelingen voor diefstal.
De reclassering heeft gerapporteerd dat een hoge kans op recidive aanwezig is, gezien verdachtes achtergrond, diens gebruik van drugs en de bij hem afgenomen zogenaamde RISc (Recidive Inschattingsschalen). Op grond hiervan, alsmede de omstandigheid dat verdachte een actieve veelpleger is, adviseert de reclassering de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders aan verdachte op te leggen. Daaraan doet volgens de reclassering niet af dat verdachte de ISD-maatregel 'onzin' vindt.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Verdachte heeft de status van een zeer actieve veelpleger, waarbij hij zich met name richt op het plegen van diefstal, al dan niet door insluiping. Daarmee onttrekt hij goederen aan rechthebbenden, brengt de veiligheid van die goederen in gevaar en veroorzaakt hij veel overlast. Verdachte heeft zich thans schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de thans gepleegde diefstal zeven maal voor misdrijven als diefstal en poging zware mishandeling onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen van uiteenlopende duur. Deze gevangenisstraffen zijn allen ten uitvoer gelegd. De Justitiële Documentatie toont tevens aan dat eerdere interventies van de zijde van justitie het tij niet hebben kunnen keren. Daar komt bij dat de onderhavige diefstal is gepleegd kort nadat verdachte op vrije voeten was gesteld. De rechtbank meent dan ook dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in herhaling zal vallen en de veiligheid van goederen in het geding brengt. Het belang van beveiliging van de maatschappij tegen dergelijke inbreuken op rechtsgoederen dient hier te prevaleren en de ISD-maatregel biedt daartoe het wettelijk instrument.
De onderhavige maatregel is tevens geschikt voor verdachte, omdat binnen het kader van de maatregel de mogelijkheid bestaat door middel van verblijfsplan met een programma een hulpverleningstraject op te zetten dat verdachte aanzet zijn gedragspatroon en levenswandel te wijzigen en aldus zijn recidive te beëindigen. Hoewel verdachte tot op heden zijn medewerking weigert, hoopt de rechtbank dat verdachte gedurende de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel gebruik maakt van geboden mogelijkheden een hulpverleningstraject in te gaan.
Daarmee is aan alle vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
Op grond van het vorenoverwogene, alsmede het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank zich voorgelicht over de wenselijkheid en de noodzaak van de maatregel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders aan verdachte dient te worden opgelegd.
De rechtbank bepaalt de duur van de maatregel op twee jaren. De rechtbank bepaalt dat er geen aftrek van voorlopige hechtenis zal plaatsvinden, omdat er in verdachtes gedrag en houding geen gronden daartoe zijn gelegen. Bovendien bepaalt de rechtbank dat er door haar een tussentijdse toetsing van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden uiterlijk negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Om verdachte nog één maal de kans te bieden zijn levenswandel aan te passen en het patroon van het regelmatig en veelvuldig plegen van delicten, waaronder veel diefstallen, te doorbreken, wordt verondersteld dat in het kader van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel een verblijfsplan met programma aan verdachte wordt aangeboden, zodat verdachte gedurende de eerste zes maanden van de tenuitvoerlegging van de maatregel in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan een hulpverleningstraject en zich onder behandeling te laten stellen voor het staken van drugsgebruik.
7.2 De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vorderen ieder dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling aan ieder van hen van een materiële schadevergoeding. Deze schade is veroorzaakt door de als feit 2 ten laste gelegde diefstal.
Verdachte zal echter worden vrijgesproken van deze diefstal, zodat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun beider vorderingen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 38m, 38n, 38s, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte 2. en 3. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS voor de duur van TWEE JAREN,
bepaalt dat er na uiterlijk NEGEN MAANDEN na het onherroepelijk worden van het VONNIS een TUSSENTIJDSE BEOORDELING plaatsvindt van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres en woonplaats], niet-ontvankelijk in haar vordering en compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4], [adres en woonplaats], niet-ontvankelijk in haar vordering en compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. F.G.H. Kristen en mr. dr. C.J. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2006.
(wegens afwezigheid is mr. F.G.H. Kristen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen)