ECLI:NL:RBDOR:2005:AU5099

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
165519 CV EXPL 05-5344
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van videobanden en matiging van boete bij niet-retourneren

In deze zaak, die voor de kantonrechter te Dordrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen VIDEOLAND DORDRECHT B.V. (eiseres) en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres vordert een bedrag van € 1.028,07 van de gedaagde, die een betalingsregeling van € 800,-- niet is nagekomen. De gedaagde stelt dat hij de videobanden aan de balie heeft ingeleverd, maar kan dit niet bewijzen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde zijn stelling niet heeft kunnen onderbouwen en dat er vanuit moet worden gegaan dat de videobanden niet zijn geretourneerd.

Eiseres vordert op basis van haar algemene voorwaarden een boete van € 8,-- per dag voor 100 dagen, wat in totaal € 800,-- zou bedragen. De kantonrechter overweegt echter dat de boete buitensporig is in verhouding tot de werkelijke schade die eiseres heeft geleden. De kantonrechter stelt vast dat eiseres niet voldoende maatregelen heeft genomen om haar schade te beperken, wat betekent dat de schade voor een deel aan haar zelf kan worden toegerekend. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de gedaagde slechts een schadevergoeding van € 240,-- verschuldigd is, gebaseerd op 30 dagen x € 8,--, en matigt de boete dienovereenkomstig.

Daarnaast worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente toegewezen, maar de gedaagde wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen. De kantonrechter beslist dat gedaagde aan eiseres een totaalbedrag van € 334,24 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken op 20 oktober 2005.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Kenmerk: 165519 CV EXPL 05-5344
Vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 20 oktober 2005 in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VIDEOLAND DORDRECHT B.V., gevestigd te Dordrecht, eiseres,
gemachtigde: P.T. Grootenboer,
rolgemachtigde: L.A.A. van Dijk,
tegen :
[…], wonende te […], gedaagde, die zelf procedeert.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 4 augustus 2005;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek;
4. de oproep aan gedaagde tot het nemen van een conclusie van dupliek;
5. de aantekening ter zitting van 29 september 2005 dat gedaagde die conclusie niet genomen heeft noch om uitstel heeft gevraagd;
6. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
De feiten.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast.
Gedaagde heeft op 28 augustus 2003 twee videobanden van eiseres gehuurd middels een filmverhuurautomaat. Op 29 augustus 2003 dienden de videobanden te worden geretourneerd. De verlengingskosten bedragen € 4,-- per band.
Gedaagde is aangemaand verlengingskosten voldoen wegens het niet retourneren van de beide videobanden.
Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
Art. 6.2 van de algemene voorwaarden bepaalt:
“Bij te late retournering is de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden. De klant is alsdan een boete verschuldigd, die gelijk is aan de dagverhuurprijs voor elke dag dat hij de roerende zaken te laat retourneert.”
Partijen zijn omstreeks 7 februari 2005 een betalingsregeling overeengekomen terzake een tegen finale kwijting te betalen bedrag van € 800,--, welke betalingsregeling gedaagde niet is nagekomen.
De vordering.
Eiseres vordert een bedrag van € 1.028,07, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 4 augustus 2005 tot de dag van voldoening, een en ander een bedrag van € 5.000,-- niet te bovengaande.
Daartoe stelt eiseres dat gedaagde de twee gehuurde videobanden niet heeft geretourneerd. Op grond van art. 6 van de toepasselijke algemene voorwaarden is gedaagde verlengingskosten verschuldigd van € 4,00 per videoband per dag vanaf 29 augustus 2003 tot en met 13 juli 2005, in totaal 683 dagen, door eiseres teruggebracht tot 100 dagen x € 8,00 = € 800,--. Eiseres acht het redelijk deze verlengingskosten te vorderen, omdat zij door de tekortkoming van gedaagde niet in staat is geweest de videobanden aan andere klanten te verhuren.
De verschuldigde vertragingsrente berekend tot 4 augustus 2005 bedraagt € 64,07. Eiseres heeft haar vordering uit handen moeten geven. De buitengerechtelijke kosten ad € 136,-- komen voor rekening van gedaagde. Aan informatiekosten is gedaagde € 28,50 alsmede € 7,--verschuldigd.
Het verweer.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat hij de videobanden aan de balie van eiseres heeft ingeleverd. Omdat hij zijn pasje kwijt was, was hij niet in staat de videobanden via de verhuurautomaat te retourneren. Na te zijn aangemaand vanwege het niet retourneren van de videobanden, heeft hij eiseres herhaaldelijk verzocht een en ander uit te zoeken, doch zonder resultaat. De betalingsregeling is tot stand gekomen omdat hij zich aanvankelijk bij de zaak neer wilde leggen, doch daar is hij na juridisch advies op teruggekomen.
Beoordeling van het geschil
In geschil is of gedaagde twee gehuurde videobanden heeft ingeleverd bij eiseres. Weliswaar stelt eiseres zich op het standpunt dat het geschil tussen partijen is beslecht door de tot stand gekomen betalingsregeling, doch eiseres ziet eraan voorbij dat haar gemachtigde in diens brief d.d. 27 mei 2005 (productie 7 bij dagvaarding) aan de – toenmalige – gemachtigde van gedaagde heeft bericht dat de betalingsregeling is komen te vervallen, omdat gedaagde deze niet is nagekomen. Eiseres kan zich derhalve niet meer op de vervallen betalingsregeling beroepen.
Nu gedaagde stelt de videobanden te hebben ingeleverd, hetgeen eiseres betwist, dient gedaagde ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv zijn stelling te bewijzen. Gedaagde heeft echter geen bewijs aangeboden van zijn stelling en de kantonrechter zal hem niet ambtshalve met het bewijs belasten. In rechte dient er derhalve vanuit te worden gegaan dat gedaagde de videobanden niet heeft geretourneerd.
Eiseres vordert op grond van art. 6.2 van haar algemene voorwaarden een boete ad € 8,-- per dag over 100 dagen, in totaal € 800,--. De kantonrechter begrijpt het verweer van gedaagde, die zonder gemachtigde procedeert, aldus dat hij verzoekt de bedongen boete te matigen. In geval van matiging kan niet minder worden toegekend dan de schadevergoeding op grond van de wet. Bij de vaststelling van de schade die eiseres door de tekortkoming zijdens gedaagde heeft geleden dient de vraag aan de orde te komen of een deel van de schade aan haar zelf kan worden toegerekend. Eiseres is namelijk binnen redelijk grenzen gehouden tot het nemen van maatregelen ter beperking van schade. Eiseres heeft schade geleden in de vorm van gederfde inkomsten, doordat zij niet in staat was de videobanden aan andere klanten te verhuren, door haar bepaald op100 dagen x de dagverhuurprijs ad € 8,--. Echter gesteld noch gebleken is dat eiseres maatregelen heeft genomen ter beperking van haar schade. Naar het oordeel van de kantonrechter had van eiseres in redelijkheid kunnen worden gevergd haar schade te beperken door, indien de videobanden na 30 dagen nog steeds niet waren geretourneerd, nieuwe videobanden aan te schaffen in plaats van de schade aan gederfde inkomsten disproportioneel te laten oplopen. Nu eiseres heeft nagelaten haar schade op een dergelijke manier te beperken, kan de schade voor zover deze het aantal van 30 dagen aan gederfde inkomsten te boven gaat aan haar worden toegerekend. Op grond van de wet zou gedaagde derhalve een schadevergoeding verschuldigd zijn van 30 dagen x € 8,-- = € 240,--, waarbij mede in acht is genomen de omstandigheid dat de vervangingswaarde van een videoband na 30 dagen nihil is, omdat een videoband geacht moet worden na een verhuurperiode van 30 dagen te zijn afgeschreven. Wegens buitensporigheid van de bedongen boete in verhouding tot de wettelijke schadevergoeding zal de kantonrechter de gevorderde boete naar billijkheid matigen tot €240,--.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden conform het kantonrechtertarief gematigd tot € 75,--.
De medegevorderde wettelijke rente wordt op basis van de toe te wijzen hoofdsom vastgesteld op € 19,24.
De gevorderde rente over rente wordt afgewezen, nu uit het gestelde niet is kunnen blijken welk deel van de rente reeds over een heel jaar of meer verschuldigd is.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat eiseres deze kosten reeds heeft voldaan aan haar incassogemachtigde
De medegevorderde informatiekosten worden toegewezen tot een bedrag van € 28,--. Het meerdere wordt als niet dan wel onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Gedaagde wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen een bedrag van € 334,24, vermeerderd met de wettelijke rente over € 240,-- vanaf 4 augustus 2005 tot de dag van voldoening, een en ander een bedrag van € 5.000,-- niet te boven gaande;
veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eiseres bepaald op:
aan explootkosten € 71,93
aan kosten GBA/KvK € 28,00
aan griffierecht € 146,00
aan salaris gemachtigde € 120,00
totale kosten € 365,93;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2005, in aanwezigheid van de griffier.