ECLI:NL:RBDOR:2005:AU4695

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/500388-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van vriendin met ernstige gevolgen

De Rechtbank Dordrecht heeft op 22 september 2005 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling van zijn vriendin. De verdachte heeft op 14 mei 2005 en 21 mei 2005 verschillende gewelddadige handelingen verricht tegen het slachtoffer, waaronder het dichtknijpen van haar neus en het drukken van een kussen op haar gezicht, waardoor zij in ademnood kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de verplichting tot deelname aan agressietherapie. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.250,-- aan het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van mishandeling en poging tot doodslag is gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500388-05
Zittingsdatum : 8 september 2005
Uitspraak : 22 september 2005
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de gewijzigde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Dordrecht in 1984,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, locatie De Noordsingel, te Rotterdam.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging luidt:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2005 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, vriendin) van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een sjaal die die [slachtoffer] om haar hals droeg heeft vastgepakt en/of strak heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden (waardoor die [slachtoffer] in ademnood kwam)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
A.
hij op of omstreeks 14 mei 2005 te Dordrecht opzettelijk mishandelend bij een persoon (te weten [slachtoffer]) aan een sjaal (die die [slachtoffer] om haar hals droeg) heeft getrokken (waardoor deze sjaal strak om haar hals kwam te zitten) en/of die sjaal aangetrokken heeft gehouden, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
B.
hij op of omstreeks 14 mei 2005 te Dordrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend bij die [slachtoffer] aan een sjaal getrokken zodanig dat die sjaal strak om de hals van die [slachtoffer] kwam te zitten en/of die sjaal aangetrokken gehouden;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2005 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] op het bed had geplaatst en/of (vervolgens) op die [slachtoffer] was gaan zitten en/of met zijn lichaam die [slachtoffer] had vastgeklemd)
- een hand op de mond van die [slachtoffer] heeft geplaatst en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, andere hand de neus van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] heeft geplaatst en/of heeft geduwd en/of heeft gehouden, (waardoor die [slachtoffer] in ademnood kwam),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
A.
hij op of omstreeks 21 mei 2005 te Dordrecht opzettelijk mishandelend bij een persoon (te weten [slachtoffer]),
- op haar buik is gaan zitten en/of
- een hand op de mond heeft geduwd en/of
- de neus heeft dichtgeknepen en/of
- een kussen op het gezicht heeft geduwd en/of
- in de arm(en) heeft geknepen althans (stevig) bij de arm(en) heeft beetgepakt en/of met zijn ellebo(o)g(en) op de arm(en) en heeft gedrukt waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
B.
hij op of omstreeks 21 mei 2005 te Dordrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend bij die [slachtoffer] een hand op de mond geduwd en/of de neus dicht geknepen en/of een kussen in het gezicht geduwd;
3.
hij op of omstreeks 21 mei 2005 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (zijnde, zijn, verdachtes, vriendin), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met beide handen) onverhoeds heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer] met haar hoofd, althans met haar lichaam, tegen een (glazen) vitrinekast, althans tegen een hard voorwerp, heeft gegooid/geduwd (waardoor die [slachtoffer] met haar hoofd tegen die vitrinekast kwam),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2005 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), onverhoeds heeft vastgepakt en/of tegen of richting een (glazen) vitrinekast heeft gegooid/geduwd (waardoor die [slachtoffer] met haar hoofd tegen die vitrine kast kwam), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van 1. primair, 2. primair en 3. primair vrijspraak gevorderd en -het onder 1. subsidiair, het onder 2. subsidiair en het onder 3. subsidiair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk gedeelte dient als bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt de deelname aan een agressietherapie.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ? 2 000, -- ter zake van immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachtes opzet op 14 mei 2005 was gericht op (bedreiging met) de dood, dan wel zware mishandeling van [slachtoffer] en evenmin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar van het leven zou beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen, nu hij -blijkens de verklaring van [slachtoffer]- de sjaal die zij om haar hals droeg weliswaar heeft aangetrokken, doch niet zodanig strak, dat zij in ademnood kwam. [Slachtoffer] heeft bovendien verklaard, dat zij kans zag haar handen tussen haar hals en de sjaal te plaatsen zodat zij haar keel enigszins kon beschermen. Het dossier biedt geen andere aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn handelwijze [slachtoffer] van het leven zou beroven of zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet bewezen wat aan de verdachte onder 3. primair ten laste is gelegd. Uit de bewijsmiddelen is weliswaar af te leiden dat verdachte [slachtoffer] tegen de vitrinekast heeft geduwd, maar niet dat verdachte haar met beide handen heeft vastgepakt en ook niet dat hij haar met grote kracht tegen de vitrinekast heeft geduwd. Op grond van deze wijze van uitvoering heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van deze feiten.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. (subsidiair)
A.
op 14 mei 2005 te Dordrecht opzettelijk mishandelend bij een persoon, te weten [slachtoffer], aan een sjaal, die die [slachtoffer] om haar hals droeg, heeft getrokken (waardoor deze sjaal strak om haar hals kwam te zitten), waardoor deze [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
2. (primair)
op 21 mei 2005 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
(terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] op het bed had geplaatst en vervolgens op die [slachtoffer] was gaan zitten en met zijn lichaam die [slachtoffer] had vastgeklemd)
- een hand op de mond van die [slachtoffer] heeft geplaatst en vervolgens
met zijn, verdachtes, andere hand de neus van die [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden en
- een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] heeft geduwd en heeft gehouden,
waardoor die [slachtoffer] in ademnood kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.(subsidiair)
op 21 mei 2005 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], tegen een (glazen) vitrinekast heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer] tegen die vitrine kast kwam), waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het opzet van verdachte om [slachtoffer] op 21 mei 2005 van het leven te beroven bewezen in de vorm van voorwaardelijk opzet. Immers heeft verdachte eerst zijn hand op de mond van [slachtoffer] geplaatst en vervolgens tegelijkertijd haar neus dichtgeknepen, zodat het slachtoffer geen adem meer kon halen. Aansluitend heeft verdachte een hoofdkussen op haar gezicht geduwd. De ervaring leert dat een hoofdkussen op iemands gezicht duwen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat deze persoon door verstikking om het leven komt. Door toch door te zetten, heeft verdachte deze kans bewust aanvaard. Daar komt bij dat verdachte heeft erkend dat zijn handelwijze drastisch was, zodat hij moet hebben geweten dat de bedoelde aanmerkelijke kans aanwezig was.
Bovendien is op grond van de bewijsmiddelen vast komen te staan dat verdachte niet uit zichzelf gestopt is, maar uitsluitend dankzij de tussenkomst van derden. Ook uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af, dat verdachte het voorwaardelijk opzet had, [slachtoffer] van het leven te beroven.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. (subsidiair onder A) + 3. (subsidiair) telkens:
MISHANDELING;
2. (primair)
POGING TOT DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Omtrent de persoon en de persoonlijkheid van verdachte is d.d. 2 augustus 2005 een rapport uitgebracht door drs. M.C. Schuitema, GZ-psychologe en psychotherapeute. Uit dit rapport komt onder meer het navolgende naar voren.
Verdachte heeft een persoonlijkheid met narcistische en vermijdende trekken. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een zwakke impulsbeheersing. Door een zekere affectieve verwaarlozing in zijn jeugd heeft verdachte niet volledig de mogelijkheid gehad zich op emotioneel gebied optimaal te ontplooien. Daardoor kan hij conflicten, onduidelijke situaties en verlatingen moeilijk verdragen, heeft hij een verminderd vermogen tot zelfreflectie en is hij snel gekwetst. Verdachtes gewetensfunctie vertoont lacunes. In spanningsvolle situaties kropt verdachte zijn agressie op, omdat hij niet in staat is adequaat over zijn gevoelens te communiceren. Hij is dan ook niet in staat, bepaalde impulsen tijdig te remmen. Verdachte kan om deze redenen enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en kan zich daarmee verenigen, zodat de rechtbank deze conclusies overneemt.
Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde psycholoog de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Tijdens een woordelijke ruzie tussen hen trok verdachte plotseling aan de sjaal die zijn ex-vriendin om haar hals had, zodanig dat deze pijnlijk in haar keel drukte. Een week nadien heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin én bovendien aan een poging tot doodslag van haar. Wederom was een woordelijke ruzie de aanleiding. Verdachte heeft zijn ex-vriendin vervolgens tegen een glazen vitrinekast geduwd. Daarna is hij op haar gaan zitten zodat zij geen kant uitkon en heeft hij met beide handen haar luchtwegen afgesloten, waarna hij een kussen op haar gezicht heeft geduwd en dat enige tijd aangedrukt heeft gehouden. Het slachtoffer voelde dat zij geen adem meer kreeg. Pas toen huisgenoten -gealarmeerd door de geluiden- op de deur van de kamer klopten en vroegen wat er aan de hand was, stopte verdachte. Het is dus niet aan verdachte te danken geweest dat het door hem beoogde gevolg niet is ingetreden.
Het behoeft geen betoog dat door verdachte ernstige misdrijven zijn begaan. Deze feiten moeten voor zijn ex-vriendin zeer beangstigend zijn geweest en hebben een grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit gemaakt. Het is bekend dat dergelijke feiten tot langdurige psychische schade bij het slachtoffer kunnen leiden. Tekenend is in dat kader ook dat het slachtoffer gedurende de maanden na deze feiten niet meer alleen in haar huis durfde te zijn. Verdachte stelt dat de verklaringen van het slachtoffer 'sterk aangedikt' zijn en dat hij de luchtwegen van het slachtoffer uitsluitend afsloot, om haar stil te krijgen en haar bang te maken. Hoewel verdachte toegeeft dat zijn handelwijze drastisch is geweest, ziet hij de ernst van de door hem gepleegde feiten niet in en bagatelliseert hij zijn handelen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het rapport van deskundige M.C. Schuitema en uit het rapport van de Reclassering d.d. 30 augustus 2005 gebleken zijn. Ook heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 26 mei 2005, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar één keer eerder met justitie in aanraking gekomen is, doch nimmer voor zulke ernstige delicten als de onderhavige.
Zoals onder 6. overwogen kunnen de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Bij het bepalen van de sanctiemodaliteit en de duur van de sanctie houdt de rechtbank daar rekening mee.
Voornoemde deskundige stelt dat de door verdachte gepleegde feiten in relatie staan tot zijn zwakke impulsregulatie. Hij heeft de neiging agressie op te kroppen en de grenzen van anderen te overschrijden. De deskundige heeft onder meer vastgesteld dat de kans op recidive iets verhoogd is onder soortgelijke omstandigheden, reden waarom hij het zinvol acht dat verdachte een agressiehanteringstherapie volgt bij een instelling als 'Het Dok' van de Forensische Kliniek De Kijvelanden. De Reclassering sluit zich in haar rapport bij dit advies aan. De rechtbank kan zich vinden in de inhoud van deze rapporten en de adviezen die daarin gegeven worden. Zij is er -anders dan verdachte- van overtuigd dat het noodzakelijk is dat verdachte agressiehanteringstherapie volgt en zal verdachte daarom tot deelname aan deze therapie verplichten.
Op grond van deze omstandigheden zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, waarbij de bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien zulks inhoudt een (ambulante) behandeling in het kader van agressiehanteringstherapie bij Forensisch Psychiatrische Poli- en Dagkliniek Het Dok of een andere soortgelijke instelling. De rechtbank doet zulks ook als waarschuwing aan verdachte om zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij is ontvankelijk is haar vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank acht de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van ? 1 250,--, nu de vordering voor dat gedeelte niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de civiele rechter kan worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair en onder 3. primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF MAANDEN,
met bepaling dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien zulks inhoudt een (ambulante) behandeling in het kader van agressiehanteringstherapie bij Forensisch Psychiatrische Poli- en Dagkliniek Het Dok of een andere soortgelijke instelling. Voor wat betreft de duur van deze behandeling geldt in het kader van deze bijzondere voorwaarde maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geoordeeld;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van ? 1 250,-- (twaalfhonderdvijftig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 1 250,-- (twaalfhonderdvijftig euro) ten behoeve van [slachtoffer];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. P.L. van Dijke en mr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Spengen, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2005.
Mr. F.G.H. Kristen is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.