Kenmerk: 159790 CV 730/05
Vonnis van de kantonrechter te Gorinchem van 26 september 2005 in de zaak van:
[…], wonende te […], gemeente […], eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. J.A. Holsbeek, advocaat te Dordrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LUXAFLEX NEDERLAND B.V., gevestigd te Hardinxveld-Giessendam, gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. B.A. Boer, advocaat te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als “[X]” respectievelijk “Luxaflex”.
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 13 april 2005;
2. de conclusie van antwoord;
3. het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
4. het proces-verbaal van de op 15 augustus 2005 gehouden comparitie van partijen;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde producties staat – voor zover nu van belang – tussen partijen vast:
Nadat partijen vanaf 18 juni 2001 een drietal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hadden gesloten hebben zij aansluitend op 1 februari 2004 weer een arbeidsovereenkomst gesloten. De schriftelijke arbeidsovereenkomst bepaalt dat het dienstverband wordt aangegaan voor de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 augustus 2004 en van rechtswege eindigt.
Een brief van Luxaflex aan [X] d.d. 24 augustus 2004 luidt ondermeer:
Jouw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege op 31 augustus 2004.
Tijdens het gesprek hierover tussen jou en je leidinggevende is je, onder vermelding van de reden, te kennen gegeven dat je overeenkomst niet wordt verlengd. Je dienstbetrekking eindigt dus op 31 augustus 2004.
Na 31 augustus 2004 is [X] niet meer bij Luxaflex op het werk verschenen.
Het laatstverdiende salaris bedroeg € 873,-- bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
Bij brief van 27 september 2004 heeft het UWV aan [X] bericht dat op de door [X] aangevraagde WW-uitkering niet kan worden beslist omdat het UWV zich op het standpunt stelt dat de laatste arbeidsovereenkomst een vast contract is en zij eerst van [X] wil vernemen welke stappen hij tegen Luxaflex onderneemt.
[X] heeft eind september 2004 Luxaflex schriftelijk medegedeeld dat het laatste contract volgens de wet een vast contract is en hij nog steeds in dienst van Luxaflex is en Luxaflex verplicht is zijn loon door te betalen.
Bij brief van 30 september 2004 heeft Luxaflex haar standpunt herhaald dat de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2004 is beëindigd.
Bij brief van 15 oktober 2004 heeft de gemachtigde van [X] de nietigheid van de opzegging ingeroepen en verklaard dat [X] bereid is en zich gereed houdt de overeengekomen arbeid te verrichten.
[X] heeft met ingang van 1 november 2004 elders een dienstbetrekking aanvaard.
[X] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Luxaflex te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen:
I. het loon over de maand september 2004 ter hoogte van bruto € 873,--;
II. het loon over de maand oktober 2004 ter hoogte van bruto € 873,--;
III. het vakantiegeld over deze twee maanden ad 8% zijnde een bedrag van € 139,68 bruto;
IV. de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het bedrag van de hoofdsom;
V. de wettelijke rente over voornoemde vordering van 15 oktober 2004 tot de dag der algehele voldoening, telkens berekend vanaf de eerste datum van de maand volgend op waar de loonbetaling voor is bestemd;
VI. het bedrag ter hoogte van 15% van de hoofdsom, verschuldigd als buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met BTW;
VII. met veroordeling van gedaagde in de kosten van de onderhavige procedure.
Aan zijn vordering heeft [X] tegen de achtergrond van de vaststaande feiten ten grondslag gelegd dat hij op de voet van artikel 7:668a BW voor onbepaalde tijd in dienst was bij Luxaflex.
Luxaflex heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het wegblijven van [X] na 31 augustus 2004 is te kwalificeren als een vrijwillige ontslagname en staat het (latere) beroep op artikel 7:668a BW in de weg;
- [X] heeft zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht op de vermeende loonvorderingen; tijdens de onderhandeling met betrekking tot de derde verlenging van de arbeidsovereenkomst met [X] heeft Luxaflex uitdrukkelijk aangegeven dat zij geen ruimte had om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden; [X] gaf echter aan geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te willen omdat hij per september 2004 fulltime zou gaan studeren; om deze reden heeft Luxaflex besloten de arbeidsovereenkomst niet per 31 mei 2004 van rechtswege te laten eindigen, maar voor zes maanden te verlengen opdat [X] in ieder geval de zekerheid van een inkomen zou hebben;
- een beroep op de loonvordering door [X] is gelet op de concrete omstandigheden van het geval in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid; door de mededelingen van [X] over zijn studie per september 2004 is bij Luxaflex het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat met rechtsuitoefening geen rekening behoefde te worden gehouden;
- voor zover er toch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn, dient deze op grond van dwaling c.q. bedrog te worden vernietigd;
- [X] kan geen aanspraak maken op loon over de periode vóór 15 oktober 2005 omdat hij zich eerst bij brief van 15 oktober 2004 bereid heeft verklaard de overeengekomen werkzaamheden te verrichten;
- de buitengerechtelijke kosten worden betwist.
In voorwaardelijke reconventie:
Luxaflex vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan op grond van artikel 7:668a BW te vernietigen, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
Aan haar vordering heeft Luxaflex ten grondslag gelegd hetgeen zij in conventie als verweer heeft aangevoerd, in het bijzonder dat er sprake is van bedrog c.q. dwaling.
[X] heeft tegen de reconventionele vordering aangevoerd hetgeen hij in conventie heeft gesteld en voorts, dat als er sprake zou zijn van dwaling, deze dwaling wederzijds was.
Beoordeling van het geschil
Het verweer dat het wegblijven van [X] moet worden gekwalificeerd als een vrijwillige ontslagname wordt verworpen. Uit het enkele feit dat [X] na 31 augustus 2004 niet meer kwam werken kan niet worden afgeleid dat hij ontslag heeft genomen. [X] ging er kennelijk met Luxaflex vanuit dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd.
Artikel 7:668a BW bepaalt dat vanaf de dag dat tussen partijen meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken anders dan bij CAO. Nu een dergelijke afwijking bij CAO niet is gesteld noch daarvan is gebleken, moet er vanuit worden gegaan dat arbeidsovereenkomst tussen partijen geldt als voor onbepaalde tijd aangegaan.
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd eindigt door opzegging. Van een rechtsgeldige opzegging is in casu niet gebleken. Voor zoveel daar volgens Luxaflex sprake van was doordat [X] na 31 augustus 2004 niet meer kwam werken kan zij daarin niet worden gevolgd, nu dit onverlet laat dat [X] er kennelijk vanuit ging dat de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2004 van rechtswege eindigde.
Bij gebreke van een rechtsgeldige opzegging is de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 september 2004 blijven bestaan tot 1 november 2004, de datum waarop [X] elders is gaan werken en de arbeidsovereenkomst tussen partijen metterdaad heeft beëindigd.
Dit betekent dat [X] in beginsel aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn loon over de periode van 1 september tot 1 november 2004. Met Luxaflex moet echter worden geoordeeld dat [X] naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op dat loon indien Luxaflex tevoren te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te willen verlengen, maar op uitdrukkelijk verzoek van [X] niettemin heeft verlengd, waarbij in verband met het voornemen van [X] om per 1 september 2004 een opleiding te gaan volgen, als beëindigingsdatum 1 september 2004 is overeengekomen. In dat geval mocht Luxaflex erop vertrouwen dat [X] na 1 september 2004 geen aanspraak op loon zou maken.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [X] is het aan Luxaflex om te bewijzen dat Luxaflex tevoren te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te willen verlengen, maar op uitdrukkelijk verzoek van [X] niettemin heeft verlengd, waarbij in verband met het voornemen van [X] om per 1 september 2004 een opleiding te gaan volgen, als beëindigingsdatum 1 september 2004 is overeengekomen.
Indien Luxaflex slaagt in dat bewijs dan dient de vordering te worden afgewezen.
Slaagt Luxaflex niet in de bewijslevering dan valt niet in te zien op grond waarvan er sprake zou kunnen zijn van bedrog of dwaling, welke weren immers op hetzelfde te bewijzen feitencomplex zijn gebaseerd.
Voor dat geval geldt voorts het volgende:
Het verweer dat [X] geen aanspraak kan maken op loon over de periode vóór 15 oktober 2005 omdat hij zich eerst bij brief van 15 oktober 2004 bereid heeft verklaard de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, moet worden verworpen. Weliswaar is het in het algemeen aan de werknemer om te stellen en te bewijzen dat hij bereid was de bedongen arbeid te verrichten, maar onder omstandigheden kan het niet kenbaar maken daarvan een werknemer niet worden tegengeworpen. Daarvan is in dit geval sprake. [X] is afgegaan op de mededeling van Luxaflex dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd en er was voor hem op dat moment geen reden om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen en zich niettemin bereid te verklaren de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Dat Luxaflex [X] onjuiste informatie heeft verschaft kan zij hem thans niet tegenwerpen en komt voor haar risico. Eerst na 27 september 2004 had [X] reden te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van Luxaflex. Dat hij zich toen niet uitdrukkelijk bereid heeft verklaard de overeengekomen werkzaamheden te verrichten kan hem gelet op de herhaalde mededeling van Luxaflex dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd evenmin worden verweten; Luxaflex was immers kennelijk niet bereid hem tot het werk toe te laten.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden afgewezen. Hetgeen door Luxaflex ten verwere is aangevoerd is door [X] niet weersproken.
In voorwaardelijke reconventie:
Nu de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld afhankelijk is van de bewijslevering in conventie, zal in reconventie de zaak worden aangehouden.
laat Luxaflex toe te bewijzen dat Luxaflex tevoren te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot niet te willen verlengen, maar op uitdrukkelijk verzoek van [X] niettemin heeft verlengd, waarbij in verband met het voornemen van [X] om per 1 september 2004 een opleiding te gaan volgen, als beëindigingsdatum 1 september 2004 is overeengekomen;
verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting van 24 oktober 2005 voor de vaststelling van een datum waarop de eventuele getuigen zullen worden gehoord;
bepaalt dat geen nader uitstel zal worden toegestaan;
verzoekt Luxaflex uiterlijk op voormelde zitting schriftelijk opgave te doen van de getuigen die zij wil laten horen, onder vermelding van naam en woonplaats;
verzoekt beide partijen hun verhinderdata eveneens uiterlijk op voormelde zitting schriftelijk mede te delen;
houdt iedere verdere beslissing aan;.
In voorwaardelijke reconventie:
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr.R.R. Roukema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2005, in aanwezigheid van de griffier.