RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/005693-04
Zittingsdatum : 2 juni 2005
Uitspraak : 16 juni 2005
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te op 1981,
wonende te
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 december 2004 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal:
- met een (ijzeren) rei, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] zichtbaar ernstig gewond was aan het hoofd) die [slachtoffer] heeft beetgepakt en/of van de trap af heeft gesleept, althans gedragen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar buiten heeft gesleept en/of die [slachtoffer] aldaar heeft achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en oplegging aan verdachte van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich op het onderzoek ter terechtzitting in het geding gevoegd [slachtoffer], [adres], in dit geding vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], [adres vertegenwoordiger].
Hij vordert verdachte aan hem te betalen een bedrag van 6.462,70 euro terzake van materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 16 december 2004 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen:
- met een ijzeren rei tegen het hoofd en tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] zichtbaar ernstig gewond was aan het hoofd die [slachtoffer] heeft beetgepakt en van de trap af heeft gesleept en
- vervolgens die [slachtoffer] naar buiten heeft gesleept en die [slachtoffer] aldaar heeft achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf of goed, namelijk zijn woning, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Nu verdachte ervoor vreesde dat het slachtoffer zijn huis in brand zou steken, verdedigde hij zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn goed. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer dat, nu niet uit de bewijsmiddelen is gebleken dat het slachtoffer een begin van uitvoering had gemaakt met het daadwerkelijk in brand steken van het huis, en er evenmin enig technisch bewijs ter zake voorhanden is, niet kan worden aangenomen dat verdachte zich verdedigde tegen een 'ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding'. Bovendien had verdachte, als dit wel het geval was geweest, een andere vorm van verdediging tegen het slachtoffer moeten en kunnen kiezen. Nu het verweer feitelijke grondslag mist en er derhalve geen sprake was van een noodweersituatie, verwerpt de rechtbank het verweer.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundigen
Omtrent verdachte is op 14 mei 2005 gerapporteerd door klinisch en forensisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige prof. dr. J.J. Baneke. Deze rapporteert onder meer het volgende -zakelijk weergegeven-:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is bij hem sprake van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en impulsiviteit, een agressieregulatiestoornis en een persoonlijkheidsstoornis met achterdochtige en antisociale trekken. Bovendien zijn er ernstige lacunes in empathie en geweten. Ook is er sprake van misbruik van cocaïne en andere middelen. Vanuit zijn stoornissen en zijn persoonlijkheidsstructuur kan verdachte onvoldoende grenzen stellen en structuur geven aan zijn leven en is hij gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen. Dat leidde in zijn woning regelmatig tot escalerende ruzies, waarbij hij plotseling impulsief en agressief gedrag kon laten zien. Ten tijde van het bewezen verklaarde feit werden verdachtes achterdocht en vijandigheid versterkt door het gebruik van cocaïne, waardoor zijn reactie extra heftig was. Daarnaast is er sprake van een gebrek aan empathie en van een kil soort berekening. Op basis van het onderzoek kan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Uit het door N. Kaymaz, arts-assistent psychiatrie te Maastricht, onder supervisie van Th.J.G. Bakkum, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 30 mei 2005 komt onder meer het navolgende naar voren -zakelijk weergegeven-:
Verdachte lijdt aan een forse persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken. Hij heeft geen enkel inzicht in zijn eigen functioneren, in zijn ziekte en in de gevolgen van zijn gedrag. In de contacten met anderen is hij niet in staat rekening te houden met hun belangen, wensen en rechten. Hij sluit agressieve daden in de toekomst niet uit. Verdachte heeft problemen op het vlak van de agressieregulatie en de impulscontrole. Daardoor vormt hij in probleemsituaties, waarin de spanning en stress oplopen, een gevaar voor anderen. De gewetensfunctie is bij verdachte nagenoeg afwezig. Verdachte kan ten tijde van het bewezen verklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en kan zich daarmee verenigen, zodat de rechtbank deze conclusies overneemt.
Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde psychiater en psycholoog het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbaar feit.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer gruwelijk toegetakeld met een rei-ijzer, een zware ijzeren staaf van wel een meter lang die bestemd is om in de bouw gebruikt te worden. Daarna heeft hij het slachtoffer -aan zijn benen- de trap af en naar buiten gesleept en vervolgens gewetenloos op de stoep van de buren neergelegd. Verdachte heeft het slachtoffer aldus zwaargewond in de kou op straat achtergelaten, geen hulpdiensten gealarmeerd en zijn eigen woning weer betreden. Uit de in het dossier aanwezige medische gegevens blijkt dat het slachtoffer als gevolg van dit feit in coma is aangetroffen en een ernstig hersentrauma heeft opgelopen. Voorts is blijvende ernstige geestelijke en lichamelijke schade zeker en is de kans zeer groot dat het slachtoffer, thans slechts 45 jaar oud, de rest van zijn leven in een verpleeghuis zal moeten doorbrengen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn en waardoor onherstelbaar leed is toegebracht aan het slachtoffer en zijn familieleden. Delicten als de onderhavige, die -gedeeltelijk- in aanwezigheid van andere mensen gepleegd zijn, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en veroorzaken bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onzekerheid.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting en ook uit de rapportages van de deskundigen prof. dr. J.J. Baneke en N. Kaymaz en dr. Th.J.G. Bakkum zijn gebleken.
Bij het bepalen van de sanctiemodaliteit alsmede de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de hiervoor onder 6.2 vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten.
Tevens betrekt de rechtbank bij de beoordeling en beantwoording van deze vragen de rapporten van de deskundigen waarin onder meer naar voren komt dat de kans op herhaling zeer reëel geacht moet worden indien verdachte niet behandeld wordt voor de stoornissen waar hij aan lijdt. Dit klemt des te meer omdat verdachte opvallend weinig spijt en empathie laat zien jegens het slachtoffer en amper gemotiveerd is voor een behandeling. Gezien de ernst van de feiten en de stoornissen is behandeling in het kader van terbeschikkingstelling aangewezen. Prof. dr. J.J. Baneke meent dat er gedacht kan worden aan terbeschikkingstelling met voorwaarden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Omdat het verdachte aan motivatie voor behandeling ontbreekt, adviseert deze rapporteur veiligheidshalve terbeschikkingstelling met dwangverpleging. N. Kaymaz en dr. Th.J.G. Bakkum achten intensieve behandeling en begeleiding in de vorm van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging de aangewezen behandelvorm voor verdachte.
Omtrent de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank nog het volgende. Verdachte
is door de deskundigen gekenschetst als een persoon met weinig zelfinzicht en empathie, die op onvoorspelbare wijze kan uitbarsten in een explosie van geweld. Het lijkt de rechtbank dat verdachte in dat kader vergeleken kan worden met een wandelende tijdbom. Dit gegeven alsmede de ernst van het feit en de kans op recidive in aanmerking genomen, acht de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende. De rechtbank zal derhalve de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van
terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd nu bij verdachte tijdens het begaan van het
bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het
door verdachte begane strafbare feit een misdrijf betreft, waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van
anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze
maatregel eist.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank bovendien van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Het feit dat verdachte nimmer eerder door justitie is veroordeeld is irrelevant, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde strafbaar feit.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, nu aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezen verklaarde strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte materiële en immateriële schade.
De rechtbank acht de het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de immateriële schade toewijsbaar in de vorm van een voorschot voor een bedrag van 5.000,-- euro nu deze voor dat gedeelte niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt.
Voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar de kosten van de bril, het paspoort en de foto's, de kosten van de kleding tot een bedrag van 100,--, euro de reis- en parkeerkosten van bezoekers en de eigen bijdrage die betrekking heeft op gefinancierde rechtshulp, in totaal een bedrag groot 1.142, 70 euro.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijk rechter kan worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdachte, zijn mededader en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
EEN GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE (3) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de TERBESCHIKKINGSTELLING van verdachte met bevel tot VERPLEGING VAN OVERHEIDSWEGE;
bepaalt dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient aan te vangen.
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
6.142,70 euro (zesduizendhonderdtweeënveertig euro en zeventig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot op heden begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting op tot betaling aan de staat van 6.142,70 euro (zesduizendhonderdtweeënveertig euro en zeventig cent) ten behoeve van het slachtoffer, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door honderdtweeëntwintig (122) dagen vervangende hechtenis, onder handhaving telkens van voormelde verplichting;
bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. E.C. Koekman en mr. E.H. van der Steeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Spengen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juni 2005.
Mr. Van der Steeg is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.