RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/005695-04 en 11/055508-04 (ttz gev)
Zittingsdatum : 2 juni 2005
Uitspraak : 16 juni 2005
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[Verdachte],
geboren te op 1987,
wonende te,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind, te Sassenheim.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij
Parketnummer 11.005695-04
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 16 december 2004 te Gorinchem
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal:
- met een (ijzeren) rei, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] zichtbaar ernstig gewond was aan het hoofd) die [slachtoffer] heeft beetgepakt en/of van de trap af heeft gesleept, althans gedragen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar buiten heeft gesleept en/of die [slachtoffer] aldaar heeft achtergelaten,
zulks terwijl hij, verdachte, opzettelijk heeft verzaakt om in te grijpen daar waar op hem, verdachte, een rechtsplicht rustte tot handelen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2004 te Gorinchem, (kort) nadat toen en aldaar, het misdrijf was gepleegd van poging tot doodslag, althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft verdachte toen en aldaar (in de woning [adres]) bloed(sporen), afkomstig van het slachtoffer van voornoemd gepleegd strafbaar feit, geheel of gedeeltelijk verwijderd, door (met een emmer en/of een spons) dit/deze op te ruimen en/of schoon te maken;
Parketnummer 11.055508-04
hij op of omstreeks 8 oktober 2004 te Arkel, gemeente Giessenlanden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (merk: Karl Kani), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [ X ] en/of [ Y ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.1 De geldigheid van de dagvaardingen
De rechtbank de tenlastelegging inzake parketnummer 11/005695-04 met betrekking tot de zinsnede 'zulks terwijl hij, verdachte, opzettelijk heeft verzaakt om in te grijpen daar waar op hem, verdachte, een rechtsplicht rustte tot handelen' nietig verklaren, aangezien er geen rechtsplicht tot handelen af te leiden is uit de wettelijke voorschriften waarbij het ten laste gelegde feit strafbaar is gesteld. Bovendien heeft deze 'rechtsplicht tot handelen' onvoldoende feitelijke betekenis. De rechtbank constateert dat de dagvaarding voor het overige aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding inzake parketnummer 11/055508-04 eveneens aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder parketnummer 11/005695-04 primair en onder parketnummer 11/055508-04 ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg ook als dit inhoudt het volgen van Intensieve Traject Begeleiding (ITB).
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 11/005695-04 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij in vereniging met een ander of anderen gepoogd heeft opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of dat ten aanzien van verdachte bewezen kan worden verklaard is het navolgende van belang.
Verdachte was samen met het latere slachtoffer aanwezig in de woning van zijn medeverdachte, toen die [slachtoffer] met een ijzeren rei tegen zijn hoofd en lichaam sloeg en die [slachtoffer] vervolgens de trap af sleepte, waarna hij die [slachtoffer] zwaar gewond en bloedend op straat achterliet. Op grond van de bewijsmiddelen is niet komen vast te staan dat verdachte enige uitvoeringshandeling verricht heeft en ook niet dat hij met opzet nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachte teneinde het slachtoffer van het leven te beroven. De voor het aannemen van medeplegen vereiste nauwe, bewuste en volledige samenwerking is ook niet op andere wijze uit de bewijsmiddelen gebleken.
Immers, uit de bewijsmiddelen kan niet worden opgemaakt dat verdachte, hoewel hij niet actief aan het uitgeoefende geweld tegen [slachtoffer] deelnam, op enig moment een relevante fysieke of psychische bijdrage geleverd heeft aan het gepleegde strafbaar feit. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet dat verdachte op enig moment de intentie had [slachtoffer] om het leven te brengen of enige voorbereidingshandeling verricht heeft die ertoe zou kunnen leiden dat het slachtoffer om het leven zou komen. Er is, met andere woorden, door verdachte niets concreets bijgedragen in relatie tot het delict om van medeplegen te kunnen spreken.
De enkele aanwezigheid tenslotte van verdachte in de woning van zijn medeverdachte, waar het slachtoffer door hem mishandeld werd, is bij gebreke van andere aanwijzingen onvoldoende om hem als medepleger aan te merken. Voor het aannemen van medeplegen moet immers iets meer verlangd worden dan dat verdachte puur bij de strafbare gedragingen aanwezig was. Die andere aanwijzingen kunnen erin bestaan dat juist verdachte de kwade genius achter het feit was (HR 8 mei 2001, NJ 2001, 480), verdachtes aanwezigheid op de plaats van het delict het handelen van zijn actievere mededader faciliteerde (HR 28 mei 2002, NJ 2003, 142), er door verdachte in de aanloopfase een relevante bijdrage is geleverd aan het te plegen strafbaar feit of door zijn aanwezigheid een overmachtsituatie voor het slachtoffer is ontstaan (HR 12 december 2000, NJ 2000, 516). Ook kan er door verdachte bewust zijn samengewerkt aan het voortduren van het strafbaar feit (HR 11 januari 2000, NJ 2000, 228). Uit de bewijsmiddelen blijkt nergens van dergelijke aanwijzingen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
Parketnummer 11/005695-04:
(subsidiair)
op 16 december 2004 te Gorinchem, kort nadat toen en aldaar het misdrijf was gepleegd van poging tot doodslag, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, sporen van dat misdrijf heeft weggemaakt en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers heeft verdachte toen en aldaar (in de woning [adres]) bloedsporen, afkomstig van het slachtoffer van voornoemd gepleegd strafbaar feit, geheel of gedeeltelijk verwijderd, door (met een spons) deze op te ruimen.
op 8 oktober 2004 te Arkel, gemeente Giessenlanden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (merk: Karl Kani), toebehorende aan [ Y ].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van parketnummer 11/005695-04: het oogmerk van verdachte om het misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte er wetenschap van had dat er zojuist een -bijzonder ernstig- misdrijf plaatsgevonden had. Hij moet hebben beseft dat zijn handelen als noodzakelijk gevolg meebracht dat de sporen van het misdrijf zouden verdwijnen.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
11/005695-04:
(subsidiair)
NADAT ENIG MISDRIJF IS GEPLEEGD, MET HET OOGMERK OM DAT MISDRIJF TE BEDEKKEN OF DE NASPORING OF VERVOLGING TE BELETTEN OF TE BEMOEILIJKEN, SPOREN VAN DAT MISDRIJF WEGMAKEN OF AAN HET ONDERZOEK VAN DE AMBTENAREN VAN DE JUSTITIE OF POLITIE ONTTREKKEN;
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Uit het door mw. M. van Genabeek, gedragswetenschapper en GZ-psycholoog en mw. M. Klauwers, kinder- en jeugdpsychiater, beide verbonden aan het Forensisch Centrum Teylingereind inzake parketnummer 11/005695-04 omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 31 maart 2005 komt onder meer het navolgende naar voren.
Verdachte is al vroeg de balans in zijn leven kwijtgeraakt. Als gevolg van een gestagneerde rouwverwerking zijn bij hem gedrags- en communicatieproblemen ontstaan. Hij kan moeilijk met gevoelens en frustraties omgaan, is impulsief en onzeker. Daarnaast is er sprake van een drugsverslavingsproblematiek. Emotioneel stuurloos als hij is geworden, is verdachte niet goed in staat controle over zijn leven uit te oefenen. Hij zoekt bevestiging in de goedkeuring van anderen en toont zich daarom loyaal op het grenzeloze af. Gevoelens van dreiging en machteloosheid hebben ertoe geleid dat hij zich niet aan de situatie, waarin het slachtoffer door verdachtes medeverdachte met een ijzeren rei bewerkt werd, kon onttrekken. Later, toen de dreiging minder acuut werd, heeft verdachte zich -hoewel hij die keuze had- niet los kunnen maken van het delict en heeft zelfs meegeholpen, de sporen ervan uit te wissen. Het is goed denkbaar dat traumatische ervaringen en een emotioneel isolement van invloed zijn geweest op zijn beleving van dat moment. Toch kan niet worden aangenomen dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens van verdachte.
Verdachte kan dus toerekeningsvatbaar geacht worden voor de bewezen verklaarde feiten.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en kan zich daarmee verenigen, zodat de rechtbank deze conclusies overneemt.
Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde psychiater en psycholoog de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er zijn ook overigen geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nadat het slachtoffer door verdachtes medeverdachte ernstig was verwond en van de trap was afgesleept om buiten -voor de woning van de buren- achtergelaten te worden, heeft verdachte samen met zijn medeverdachte de bloedsporen in het huis opgeruimd. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat de plek op de vloer, waar het slachtoffer had gelegen en een plas bloed was achtergebleven, weer schoon werd. Hij heeft de vloer met een spons gereinigd, die hij steeds onder de kraan uitspoelde. De wetenschap dat het slachtoffer buiten, in het holst van de nacht en in de vrieskou, hevig bloedend en met ernstige verwondingen op straat lag en mogelijk zelfs zou kunnen komen te overlijden, heeft verdachte er geenszins toe aangezet enige vorm van hulp aan dat slachtoffer te verlenen. Dit alles heeft mede ten gevolge gehad dat het slachtoffer ernstig hersenletsel opgelopen heeft. Naar hetgeen nu waarschijnlijk is zal hij, thans nog maar 45 jaar oud, de rest van zijn leven in een verpleegtehuis zal moeten doorbrengen. De rechtbank acht het zeer laakbaar en uiterst verwerpelijk dat verdachte het slachtoffer in deze erbarmelijke toestand aan zijn lot heeft overgelaten en niets heeft ondernomen om de schadelijke gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer te beperken. Integendeel, verdachte is nog verder gegaan door zijn medeverdachte te helpen om politie en justitie bij de opheldering van het misdrijf te dwarsbomen. De wetenschap dat er een zeer ernstig en uiterst gewelddadig feit had plaatsgevonden heeft verdachte er geenszins van weerhouden af te zien van activiteiten die de nasporing van politie of justitie zouden kunnen bemoeilijken. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de diefstal van een jas van een leeftijdsgenoot in een jeugdsoos. Een dergelijk feit is voor de benadeelde zeer ergerlijk en wordt door de samenleving scherp afgekeurd.
Verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan twee diefstallen, in de dagvaarding met parketnummer 11/005695-04 ad informandum opgenomen. Deze feiten zijn door verdachte ter terechtzitting bekend. De rechtbank houdt hier bij deze strafoplegging rekening mee, nu verdachte voor deze feiten niet apart zal worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank houdt, wat betreft de persoon van de verdachte, in het bijzonder rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 23 december 2004 en met het omtrent verdachte door deskundigen van het Forensisch Centrum Teylingereind, mw. M. van Genabeek en mw. M. Klauwers, uitgebrachte rapport.
De rechtbank heeft in de ernst van de begane feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, grond gevonden om de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht buiten beschouwing te laten. Zij zal derhalve het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de verwerpelijke rol die verdachte bij het feit, waarop parketnummer 11/005695-04 ziet, heeft gespeeld, een vrijheidsstraf van lange duur passend en geboden is. Het is alleen vanwege de gebondenheid van de rechtbank aan de tekst van de tenlastelegging en de strafbedreiging voor het subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit dat aan verdachte geen langere vrijheidsstraf opgelegd kan worden dan de maximumstraf van zes maanden. Aangezien verdachte een dergelijke periode reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang opheffen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 57, 77b, 189 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 11/005695-04 primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
EEN GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES (6) MAANDEN,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.C. Koekman en mr. E.H. van der Steeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Spengen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juni 2005.
Mr. E.H. van der Steeg is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.