ECLI:NL:RBDOR:2005:AS8707

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
57582 kg za 04-195
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.G.J. de Heij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 24 februari 2005, is een kort geding aan de orde waarin eiser vordert tot opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde is gelegd. Het beslag is gelegd ter verzekering van een vordering tot terugbetaling van de koopprijs van een schip dat op 14 mei 2004 door eiser aan gedaagde is verkocht. Na de verkoop ontstond er een geschil over verborgen gebreken, waarna gedaagde de koopovereenkomst op 13 oktober 2004 buiten rechte ontbond. Gedaagde heeft eiser opgeroepen voor een bodemprocedure, waarin hij een verklaring voor recht vordert dat de koopovereenkomst is ontbonden, met terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding.

De voorzieningenrechter heeft in een eerdere beschikking verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag onder eiser. Eiser stelt dat er sprake is van spoedeisend belang bij de opheffing van het beslag, omdat dit beslag psychisch ongerief veroorzaakt voor hem en zijn vrouw. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van spoedeisend belang en stelt dat het beslag ongegrond is, omdat er geen gegronde vrees voor verduistering is.

De voorzieningenrechter overweegt dat de eis van spoedeisend belang ook geldt in kort geding procedures en dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een dergelijk belang. Het beslag rust op de woning van eiser, maar er is geen bewijs dat eiser de woning wil verkopen of op andere wijze wil bezwaren. De voorzieningenrechter concludeert dat het psychisch ongerief van eiser onvoldoende is om spoedeisend belang aan te nemen, waardoor eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. Eiser wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Vonnis in kort geding
in de zaak van
(eiser),
wonende te (plaatsnaam),
eiser,
advocaat mr. M.J.M. Groen te Almere,
procureur mr. V.J. Groot,
tegen
(gedaagde),
wonende te (plaats) Australië,
gedaagde,
advocaat mr. P.F. Keuchenius te Volendam,
procureur mr. C.F.W.A. Hamm.
Partijen worden hieronder aangeduid als (eiser) en (gedaagde).
Het procesverloop
De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 10 februari 2005 kennis genomen van de volgende processtukken:
? beslagstukken
? dagvaarding van 29 december 2004,
? pleitnotities van mr. Keuchenius,
? de door beide partijen overgelegde producties.
2. (gedaagde) heeft ter terechtzitting een voorlopige begroting van herstelwerkzaamheden overgelegd, opgemaakt door W. Prins op 9 februari 2005. (Eiser) heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat hij op dat stuk niet zou kunnen reageren.
3. De aard en de omvang van het overgelegde stuk vormt geen beletsel om van dat stuk binnen de voor een kort geding beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat - eventueel na een korte schorsing - te kunnen reageren. De begroting wordt derhalve als processtuk toegelaten.
De feiten
4. Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
5. Op of omstreeks 14 mei 2004 heeft (eiser) een schip aan (gedaagde) verkocht.
6. Na levering is tussen partijen een geschil ontstaan omtrent (al dan niet verborgen) gebreken.
7. Bij brief van 13 oktober 2004 heeft (gedaagde) de koopovereenkomst buiten rechte ontbonden.
8. (Gedaagde) heeft (eiser) bij dagvaarding van 14 december 2004 opgeroepen voor een bodemprocedure bij deze rechtbank. In deze procedure vordert (gedaagde) een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden, althans zal worden ontbonden, met terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van de door hem gestelde schade. (Eiser) voert verweer in deze procedure en heeft op 9 februari 2005 een conclusie van antwoord genomen.
9. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft (gedaagde) bij beschikking van 17 december 2004 verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag onder (esier) ter verzekering van zijn vordering tot terugbetaling van de koopsom en vergoeding van schade.
10. Op 20 december 2004 is naast voornoemde beschikking aan (eiser) betekend een op 17 december 2004 door de deurwaarder opgemaakt proces-verbaal, waaruit blijkt dat beslag is gelegd op:
a. de onroerende zaak bestaande uit huis, erf, schuur en pad, staande en gelegen aan de (straat) te (plaatsnaam);
b. de onroerende zaak bestaande uit erf - tuin, gelegen aan de (straat) te (plaatsnaam).
De vordering
11. (Eiser) vordert – kort samengevat – (gedaagde) te veroordelen tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag op de hierboven genoemde registergoederen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van (gedaagde) in de kosten van het geding. (Gedaagde) stelt daartoe het volgende.
12. Op grond van het bepaalde in artikel 725 jo. 711 lid 1 Rv. kan verlof tot het leggen van conservatoir beslag op een onroerende zaak slechts worden verleend indien aangetoond wordt dat er gegronde vrees bestaat voor verduistering van die zaak. Dit is in het verzoekschrift niet gesteld, zodat het verlof niet had mogen worden verleend. Er is geen sprake van enige gegronde vrees voor verduistering. Het beslag is derhalve ongegrond zodat het dient te worden opgeheven.
13. De conclusie van (gedaagde) strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van (eiser) in de kosten van het geding. De inhoud van zijn verweer zal hierna voor zover nodig nader worden omschreven.
De beoordeling
14. Blijkens het bepaalde in art. 705 lid 1 Rv. kan de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.
15. Anders dan (eiser) stelt, geldt de eis van spoedeisend belang eveneens in een procedure bij de voorzieningenrechter op grond van artikel 705 Rv. Dat volgt reeds daaruit dat artikel 705 Rv. verwijst naar de kort geding procedure en de bevoegdheid tot opheffing niet zonder meer aan de voorzieningenrechter toekent.(Gedaagde) heeft uitdrukkelijk betwist dat sprake is van spoedeisend belang aan de zijde van (eiser).
16. Het conservatoir beslag rust op de woning van (eiser). Het spoedeisend belang in het onderhavige geval vloeit niet voort uit de aard van de zaak, nu gesteld noch gebleken is dat (eiser) de woning wenst te verkopen of te bezwaren of op andere wijze door het beslag wordt gehinderd. Ter zitting heeft (eiser) desgevraagd verklaard dat het spoedeisend belang uitsluitend gelegen is in het psychisch ongerief dat hij en zijn vrouw ondervinden omdat er beslag op hun woning is gelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze omstandigheid onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen, zodat (eiser) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
17. Als de in het ongelijk gestelde partij zal (eiser) worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
verklaart (eiser) niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt (eiser) in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van (gedaagde) bepaald op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 244,-- aan verschotten (griffierecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2005.