ECLI:NL:RBDOR:2005:AS6969

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/010328-03
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. H. Bedee
  • mr. M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging opgelegd aan vrouw wegens stalking en huisvredebreuk

De rechtbank Dordrecht heeft op 27 januari 2005 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 50-jarige vrouw die werd beschuldigd van huisvredebreuk en stalking. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie, heeft gedurende een periode van meer dan een jaar stelselmatig het slachtoffer, een activiteitenbegeleidster van de psychiatrische kliniek waar zij onder behandeling was, lastiggevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks een eerder opgelegde TBS-maatregel, niet in staat was om zich aan de voorwaarden te houden en dat haar gedrag steeds ernstiger werd. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen gevolgd en is zonder toestemming de kliniek binnengedrongen, wat leidde tot een aanzienlijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie vorderde terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar de verdediging voerde aan dat de strafmaat niet passend was. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten gerechtvaardigd en oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte, werd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel vereisten. De verdachte werd ter beschikking gesteld en zal van overheidswege worden verpleegd.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: [nummer]
Zittingsdatum: 13 januari 2005
Uitspraak: 27 januari 2005
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft -na verwijzing door de politierechter- op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op 1954 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2002 tot en met 15 april 2003 te Dordrecht, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen gevolgd en/of opgezocht (bij/in Psychiatrisch Ziekenhuis De Grote Rivieren);
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 juli 2002 tot en met 21 oktober 2003 te Dordrecht meermalen, althans eenmaal, (telkens) wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal en/of in een besloten erf gelegen aan het Kasperspad en in gebruik bij de Psychiatrische Kliniek De Grote Rivieren, locatie Kasperspad, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot terbeschikkingstelling met voorwaarden.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 01 februari 2002 tot en met 15 april 2003 te Dordrecht
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] vrees aan te jagen,
immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen gevolgd en opgezocht (bij/in Psychiatrisch Ziekenhuis De Grote Rivieren);
2.
op tijdstippen in de periode van 18 juli 2002 tot en met 21 oktober 2003 te Dordrecht meermalen telkens wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan het Kasperspad en in gebruik bij de Psychiatrische Kliniek De Grote Rivieren, locatie Kasperspad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat verdachte gedurende ruim een jaar het slachtoffer heeft gevolgd en/of opgezocht in en bij het psychiatrisch ziekenhuis "De Grote Rivieren" te Dordrecht. Verdachte wachtte het slachtoffer op, rende haar achterna en drong binnen in haar werkomgeving. Op een gegeven moment is haar de toegang tot de gebouwen en het terrein van het ziekenhuis ontzegd. Dit weerhield verdachte er echter niet van bij herhaling het slachtoffer lastig te vallen en telkens inbreuk te maken op haar persoonlijke levenssfeer. Onder die omstandigheden heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer vrees werd aangejaagd.
Verdachte heeft aldus gehandeld met het vereiste oogmerk, zoals omschreven in artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
BELAGING;
2.
IN HET BESLOTEN LOKAAL, BIJ EEN ANDER IN GEBRUIK, WEDERRECHTELIJK BINNENDRINGEN, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door drs. J.J. van der Weele, psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 13 april 2004, aangevuld op 27 december 2004, komt onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizofrene aandoening. Daarnaast is mogelijk sprake van een persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline en dwangmatige kenmerken. Verdachte is als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Uit het door N. Kaymaz, arts-assistent psychiatrie, onder supervisie van Th.J.G. Bakkum, psychiater, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van april 2004, aangevuld op 4 januari 2005, komt onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
Verdachte is al vele jaren lijdende aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, te weten schizofrenie. Er lijkt ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake te zijn van mogelijke defecten en of restverschijnselen van schizofrenie en de oninvoelbaarheid waardoor verdachte geen zicht heeft op de consequenties van haar gedrag voor zichzelf en of anderen en zich niet lijkt te kunnen verplaatsen in anderen en of sociale situaties. Gelet hierop moet verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar zijn geweest.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door haar gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Motivering
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een jaar een medewerkster van de psychiatrische kliniek, waar verdachte onder behandeling was, stelselmatig lastig gevallen. Verdachte wachtte het slachtoffer op, rende haar achterna en sprak haar aan. Bij één van haar bezoeken aan de kliniek werd bij verdachte een mes aangetroffen. Verdachte had, naar eigen zeggen, zich voorgenomen het slachtoffer neer te steken als het gesprek met haar zou mislopen. Daarna heeft zij, zo heeft zij verklaard, nog twee keer een mes meegenomen met dezelfde bedoeling.
Zelfs de ontzegging aan verdachte dat zij zich niet langer mocht ophouden in de gebouwen en op het terrein van de kliniek mocht niet baten. Verdachte bleef volharden in haar pogingen contact te maken met het slachtoffer. Hierdoor heeft zij zich in de bewuste periode tevens meermalen schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Dat het slachtoffer vrees werd aangejaagd door de handelwijze van verdachte behoeft nauwelijks betoog.
Verdachte heeft op ergerniswekkende wijze een forse inbreuk gemaakt op de privacy en geestelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen scherpe afkeuring verdient.
Met betrekking tot de afdoening van deze zaak heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapportages van voornoemde deskundigen, alsmede van het door de reclassering uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 4 januari 2005.
Uit het rapport van psycholoog Van der Weele komt te dien aanzien en -voor zover naar het oordeel van de rechtbank relevant- onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
"Verdachte kent een uitgebreid psychiatrisch verleden met sinds haar 20ste jaar diverse psychiatrische opnamen. Sinds de oprichting van het Kasperspad (ca. 1990?) staat zij hier onder begeleiding.
Toen verdachte verliefd werd op het slachtoffer in de onderhavige zaak zocht zij voortdurend haar nabijheid en staarde zij haar aan. Hierin bleek zij niet te corrigeren. Verdachte "doet toch niemand kwaad". Het toegangsverbod tot het Kasperspad houdt verdachte niet tegen en regelmatig krijgt zij de onbedwingbare drang om naar het Kasperspad te gaan en te kijken of het slachtoffer er misschien is. Ook de onderhavige rechtszaak heeft hier geen verandering in gebracht. Voor verdachte betekent het steeds een uur lopen om vervolgens binnen een paar minuten van het terrein verwijderd te worden. Voordat het zover komt dat zij de weg naar het Kasperspad weer inslaat bemerkt zij bij haarzelf een gevoel van oplopende spanning.
De enige manier om dat te ontladen is naar het Kasperspad te gaan, waarna zij de spanning inderdaad kwijt is en zij er weer "twee of drie weken tegen kan. Daarna moet ik er weer naar toe".
Al sinds haar jeugd heeft verdachte last van een stoornis in de impulscontrole en is er altijd wel iets geweest waarmee zij op niet reguliere wijze de intern opgebouwde spanning tot een ontlading bracht. Alleen de wijze waarop is in de loop der jaren veranderd. Waren het vroeger vooral brandstichtingen, de laatste jaren zoekt zij de spanning en de grenzen van het aanvaardbare op middels het aanstaren van vrouwelijke medewerkers waarvoor zij naar haar beleving liefdevolle gevoelens koestert. Het patroon is iedere keer hetzelfde: er vindt bij verdachte een spanningsopbouw plaats die alleen door negatief gedrag te vertonen kan worden ontladen. De vorm van dit gedrag varieert alleen.
Aan verdachte werd de vraag gesteld of zij in staat zou zijn om een andere persoon daadwerkelijk iets aan te doen. Het weinig bevredigende antwoord was: "ik weet het niet". Vooralsnog hebben wij de indruk dat het spelen met die gedachte haar wel als aantrekkelijk voorkomt, maar dat zij niet direct daadwerkelijk stappen in die richting zal zetten.
De optie van TBS met voorwaarden is wel overwogen, maar ook direct weer verworpen, net zoals iedere vorm van begeleiding onder bijzondere voorwaarde verworpen is. Verdachte is mijns inziens niet in staat om zich aan welke voorwaarde dan ook te houden. Haar beleving is dat het op hinderlijke wijze toenadering zoeken tot anderen geen kwaad kan. Het is zeer de vraag of zij zich onder alle omstandigheden rekenschap zal kunnen geven van de wettelijke gevolgen van gedrag waarvan zij zelf het kwaad niet inziet.
Het is niet geheel uit te sluiten dat zij weer iets gaat doen wat nog meer schade berokkent (in het verleden bv. brandstichting). Het effect van voorwaarden zal mijns inziens dan ook zeer gering of zelfs discutabel zijn en bood mij in ieder geval onvoldoende basis om in het uiteindelijk neergeschreven advies op te nemen.
Mocht het onderhavige delict TBS-waardig zijn, dan kan de optie van TBS met dwangverpleging uiteraard worden overwogen. Op het moment dat verdachte haar slachtoffer(s) daadwerkelijk fysiek letsel had berokkend of een stekende beweging in iemands richting had gemaakt was dit ook zonder twijfel ons advies geweest.
Ons advies kan niet anders zijn dan een keuze tussen voortzetting van de thans bestaande hulpverlening/behandeling, eventueel in een andere setting of een TBS met dwangverpleging".
Uit het rapport van arts-assistent psychiatrie Kaymaz komt met betrekking tot de afdoening van deze zaak -voor zover naar het oordeel van de rechtbank relevant- onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
"Verdachte is bekend in de psychiatrie sinds 1968, lijdt aan een ernstige vorm van schizofrenie en is momenteel onder zorg bij de Grote Rivieren. De verliefdheid ten aanzien van de medewerkster en de persisterende benadering van haar tegen haar wil in, lijkt te komen vanuit niet kunnen weerstaan aan de drang van haar opzoeken en geen zicht te hebben op sociale situaties en of de consequenties van haar gedrag voor zichzelf en anderen.
In 1982 heeft verdachte een TBR gehad in verband met brandstichting; dit heeft zich in 1993 herhaald, naast het bekrassen van auto's, maar tot op heden lijkt verdachte haar destructief gedrag, als uiting van niet kunnen omgaan met gevoelens van spanning, emoties naar aanleiding van verlies en tegenslag, meer onder controle te hebben dan voorheen.
Emotioneel of qua sociale context of invoelbaarheid lijkt ze de gevolgen van haar gedrag voor zichzelf en voor anderen niet goed in te zien. Derhalve lijkt ze ook niet in te zien wat voor angst, spanning, onrust en onveiligheid haar gedrag bij de medewerkster waar ze verliefd op was teweeg heeft kunnen brengen. Duidelijk is dat verdachte niet met gevoelens van spanning, stress naar aanleiding van tegenslag, afwijzing en of verlies om kan gaan. Er lijkt sprake te zijn van handelen vanuit een soort drang, dwanggedachten, om de medewerkster op te zoeken en het niet kunnen inschatten en of begrijpen van consequenties van haar gedrag voor zichzelf en anderen".
Naar het oordeel van de rechtbank op grond van de inhoud van het onderhavige strafdossier, waaronder de rapportages van voornoemde deskundigen, alsmede het verhandelde ter terechtzitting, de navolgende feiten en/of omstandigheden relevant en bepalend voor de afdoening van deze zaak:
- verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf;
- verdachte was daarbij meermalen in het bezit van een mes;
- verdachte is niet in staat zich aan enige voorwaarde te houden;
- verdachte lijdt aan schizofrenie en kent een uitvoerig psychiatrisch verleden;
- het gedrag van verdachte wordt gekenmerkt door dwangmatigheid; zij laat zich door niets weerhouden;
- verdachte is voortdurend op zoek naar negatieve spanning, hetgeen met enige regelmaat tot ontlading leidt;
- aanvankelijk was het gedrag van verdachte gericht op goederen, thans richt zij zich meer op personen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd, mede in aanmerking genomen dat
- bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond;
- het onder 1. bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als omschreven in artikel 37a, eerste lid aanhef sub 1° van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel met verpleging eist.
De rechtbank acht een behandeling in een minder gedwongen kader, al dan niet met verplicht reclasseringscontact, zoals door de officier van justitie gevorderd, ontoereikend, gezien de hoge recidivekans, alsmede de ontwikkeling naar personen, hetgeen de rechtbank zorgen baart. Naar het oordeel van de rechtbank biedt slechts de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging de meeste waarborgen om de maatschappij te beschermen tegen verdachte.
Het onder 1. bewezen verklaarde feit is een misdrijf omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, derhalve een delict waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overwegingen die aan dit vonnis ten grondslag liggen, blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheden die hebben geleid tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging tevens blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert.
Er moet in de visie van de rechtbank namelijk ernstig rekening mede worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan.
De rechtbank zal dan ook de gevangenneming van verdachte bevelen, welke beslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 37a, 37b, 57, 138 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
GELAST DAT DE VERDACHTE TER BESCHIKKING WORDT GESTELD;
BEVEELT DAT DE TER BESCHIKKING GESTELDE VAN OVERHEIDSWEGE WORDT VERPLEEGD.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
en mrs. H. Bedee en M.A.C. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2005.