ECLI:NL:RBDOR:2005:AS4520
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding door ziekenfonds wegens niet-tijdige afmelding als verzekerde
In deze zaak vorderde een ziekenfonds schadevergoeding van een gedaagde die zich niet tijdig had afgemeld als ziekenfondsverzekerde na beëindiging van haar uitkering. De kantonrechter te Dordrecht deed uitspraak op 20 januari 2005. De gedaagde was op grond van een uitkering als verplicht verzekerde ingeschreven bij het ziekenfonds. Na beëindiging van de uitkering per 1 mei 2001 had de gedaagde nagelaten zich af te melden. Het ziekenfonds ontving op 13 september 2002 een bericht van de uitkerende instantie over de beëindiging van de uitkering. Een beschikking van 19 februari 2003, waarin een schadevergoeding werd vastgesteld voor de onrechtmatige inschrijving, werd naar de gedaagde verzonden. De gedaagde maakte hiertegen geen bezwaar binnen de gestelde termijn en voldeed ook niet aan de schadevergoeding.
De eiseres vorderde betaling van € 1.320,58 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde voerde verweer, stellende dat zij op basis van uitlatingen van een medewerker van de Sociale Dienst mocht vertrouwen dat zij niet langer verzekerd was. Ook stelde zij dat het ziekenfonds geen schade had geleden, omdat zij haar medische kosten zelf had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet konden worden toegewezen, omdat er geen sprake was van een combinatie van aanmaningen en schikkingsonderhandelingen.
De kantonrechter wees de vordering van het ziekenfonds toe, inclusief de wettelijke rente, en verwees de gedaagde in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter oordeelde dat de beschikking van 19 februari 2003 formele rechtskracht had, omdat de gedaagde hiertegen niet tijdig bezwaar had gemaakt. De gedaagde had geen aanleiding om te veronderstellen dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar verschoonbaar was, waardoor de civiele rechter de rechtsgeldigheid van de beschikking moest aanvaarden. De kantonrechter concludeerde dat de gevorderde hoofdsom en wettelijke rente konden worden toegewezen, en dat de gedaagde in de proceskosten werd verwezen.