RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/005162-04 en 11/005428-03 (tul)
Zittingsdatum : 17 juni 2004
Uitspraak : 1 juli 2004
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[naam verdachte]
geboren op [datum] te [plaats]
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de P.I. Zuid-West, locatie "Dordtse Poorten" te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op 31 maart 2004 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer A] bij haar hoofd en/of haren heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer A] met haar hoofd tegen de muur heeft geduwd en/of die [slachtoffer A] op haar gezicht en/of hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of het hoofd van die [slachtoffer A] tussen zijn handen heeft geklemd en/of die [slachtoffer A] een zogenaamd knietje in haar gezicht heeft gegeven en/of die [slachtoffer A] met een bierfles op haar hoofd
heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer A] op de grond viel en/of die [slachtoffer A] tegen haar hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op 31 maart 2004 te Dordrecht,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer A],
meermalen, althans eenmaal, bij haar hoofd en/of haren heeft vastgepakt en/of met haar hoofd tegen de muur heeft geduwd en/of op haar gezicht en/of hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of haar hoofd tussen zijn handen heeft geklemd en/of een zogenaamd knietje in haar gezicht heeft gegeven en/of met een bierfles op haar hoofd heeft geslagen, waardoor zij op de grond viel en/of tegen haar hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl zij op de grond lag,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 04 maart 2004 te Dordrecht,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een keukenraam van een perceel gelegen aan [adres], zijnde een (gedeelte van een) gebouw, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die ruit met een steen, althans een hard en/of zwaar voorwerp in te gooien en/of stuk te gooien, althans die ruit stuk te maken;
3.
hij op 11 oktober 2003 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer B], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer B], (met een ploertendoder) tegen zijn lichaam heeft geslagen en/of (in zijn gezicht) heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2003 te Dordrecht,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer B], (met een ploertendoder) tegen zijn lichaam heeft geslagen en/of (in zijn gezicht) heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 22 oktober 2003 en/of 23 oktober 2003 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen één of meerdere klok(ken) en/of munt(en) en/of een fototoestel, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij op 14 december 2003 te Dordrecht,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende onder andere een portemonnee met geld en/of een bankpas en/of een ring en/of twee gebits frames), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
hij op 14 december 2003 te Dordrecht,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer A], aan haar haren heeft gerukt en/of getrokken en/of vastgehouden,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het onder 1. primair (poging zware mishandeling), 2., 3. primair, 4., 5. en 6. ten laste gelegde bewezen achtend ( gevorderd overeenkomstig de vordering ter terechtzitting, te weten een gevangenisstraf van 24 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van 9 februari 2004 (parketnummer 11/005428-03) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten 4 weken, met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft naast een bewijsverweer ook een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [naam en adres benadeelde partij (slachtoffer A)].
Zij vordert de verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ? 500,--, ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
4.1 De vrijspraken
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4. en 5. is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 4 dat de verklaring van [getuige X] met betrekking tot verdachtes betrokkenheid bij de tenlastegelegde inbraak bij [slachtoffer C] door geen enkel ander bewijsmiddel wordt bevestigd.
Met betrekking tot de als feit 5 ten laste gelegde diefstal overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel de verdachte geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad.De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van die feiten.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. (primair)
hij op 31 maart 2004 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer A] bij haar hoofd en/of haren heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer A] met haar hoofd tegen de muur heeft geduwd en/of die [slachtoffer A] op haar gezicht en/of hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of het hoofd van die [slachtoffer A] tussen zijn handen heeft geklemd en/of die [slachtoffer A] een zogenaamd knietje in haar gezicht heeft gegeven en/of die [slachtoffer A] met een bierfles op haar hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer A] op de grond viel en/of die [slachtoffer A] tegen haar hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of
gestompt, terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 04 maart 2004 te Dordrecht,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een keukenraam van een perceel gelegen aan [adres], zijnde een (gedeelte van een) gebouw, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door die ruit met een steen althans een hard en/of zwaar voorwerp in te gooien en/of stuk te gooien, althans die ruit stuk te maken;
3. (primair)
hij op 11 oktober 2003 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer B], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer B], (met een ploertendoder) tegen zijn lichaam heeft geslagen en/of (in zijn gezicht) heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op 14 december 2003 te Dordrecht,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer A], aan haar haren heeft gerukt en/of getrokken en/of vastgehouden,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3. De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5o van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot het hierboven onder 3. primair bewezen verklaarde feit overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft het slachtoffer [B] (zijn broer) niet alleen in het gezicht geslagen en gestompt, maar ook ( toen het slachtoffer op de grond lag ( in het gezicht geschopt. Zelfs toen het slachtoffer [B] buiten bewustzijn was bleef de verdachte doortrappen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich aldus willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer [B] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. primair
POGING TOT DOODSLAG;
2.
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN;
3. primair
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een zeer gewelddadige wijze zijn ex-vriendin [slachtoffer A] mishandeld. De door de verdachte gepleegde handelingen zijn dermate ernstig dat deze als een poging tot doodslag zijn te kwalificeren. Enkele weken voor de poging tot doodslag op zijn ex-vriendin heeft hij bij haar een steen door het keukenraam gegooid. [Slachtoffer A] was op dat moment de woning al ontvlucht. In oktober 2003 heeft de verdachte zijn broer [slachtoffer B] mishandeld. De toen gepleegde handelingen ( o.a. schoppen in het gezicht ( kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Opmerking verdient dat de aard van de handelingen in de buurt komt van een poging tot doodslag. Tenslotte heeft de verdachte in december 2003 [slachtoffer A] mishandeld door haar aan de haren te trekken.
De rechtsorde is door deze handelingen van de verdachte ernstig geschokt. De door de verdachte gepleegde mishandelingen van zowel [slachtoffer A] als van verdachtes broer [slachtoffer B] hadden zeer zeker fatale gevolgen kunnen hebben.
De verdachte is een zogenaamde 'veelpleger'. Sinds 1974 heeft de verdachte een indrukwekkend strafblad opgebouwd. Uit het van de verdachte opgemaakt veelplegersprofiel d.d. 1 april 2004 kan worden afgeleid dat hij na invrijheidstelling telkens na een korte periode (enkele weken/ maanden) recidiveert. Het aantal delicten in het HKS-systeem bedraagt, tot december 2003, 171. Het aantal veroordelingen zoals blijkt uit verdachtes strafblad d.d. 5 april 2004 is lager dan 171, maar blijft verontrustend hoog. Het strafblad van de verdachte telt sinds 1974 34 onherroepelijke veroordelingen, waarvan opvallend genoeg gedurende deze hele periode van 30 jaren steeds opnieuw (deels) voorwaardelijke gevangenisstraffen. Een aantal malen is de tenuitvoerlegging daarvan gelast. Zelfs in 2002, 2003 én 2004 is verdachte nog een kans gegund met (deels) voorwaardelijke gevangenisstraffen, maar dat heeft er bepaald niet toe geleid dat verdachte op het rechte pad is gekomen.
De verdachte is meermalen, ook in de afgelopen jaren, veroordeeld wegens pogingen tot cq. voltooide (zware) mishandelingen en andere geweldsdelicten. Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten liep de verdachte nog in verschillende proeftijden van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. Kennelijk weerhoudt dit laatste de verdachte geenszins van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
De verdachte heeft thans te kennen gegeven iets te willen doen aan zijn alcoholverslaving. De verdachte heeft slechts aangegeven dat hij binnenkort een 'intake-gesprek' heeft bij "De Hoop" te Dordrecht. Door of namens de verdachte zijn omtrent deze 'intake' echter in het geheel geen nadere stukken overgelegd. Bovendien blijkt uit het dossier met parketnummer 11/005428-03 (waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd) dat de verdachte in september 2003 een aantal weken in een kliniek van het Delta Bouman heeft doorgebracht, maar zijn verblijf aldaar voortijdig en op eigen initiatief heeft beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat ( wat er ook zij van het nut en de mogelijkheid van een ontwenningskliniek ( verdachte dit na ommekomst van zijn huidige detentie zal moeten doen. De waslijst aan veroordelingen noopt de rechtbank tot het standpunt dat de verdachte eerst zijn straf voor deze delicten moet ondergaan, mede gelet op het belang van de maatschappelijke veiligheid. Deze vrijheidsbenemende sanctie kan in dit stadium ( zo dit al aan de orde zou zijn ( niet wijken voor verdachtes niet met enige stukken van overtuiging onderbouwde wens de verslaving aan te pakken.
De rechtbank acht gezien de ernst van de feiten, verdachtes veelplegersprofiel en de ernstige vrees voor recidive, uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur toepasselijk. De gevangenisstraf moet in dit geval ook nadrukkelijk worden beschouwd als beschermingsmaatregel voor de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en dat in de eis onvoldoende verdachtes omvangrijke documentatie tot uitdrukking komt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2. De overige beslissingen
7.2.1. De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] tot vergoeding van immateriële schade integraal toewijsbaar, nu de vordering niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. De verdachte heeft weliswaar de hoogte van de gevorderde schade betwist, maar die betwisting wordt, nu deze in het geheel niet nader is onderbouwd, gepasseerd.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
7.2.2. De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door de politierechter te Dordrecht bij onherroepelijk geworden vonnis van 9 februari 2004 onder parketnummer 11/005428-03 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De veroordeelde heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank ziet daarin ( met name gelet op de aard en ernst van deze feiten ( voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling te gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 24c, 36f, 45, 63, 287, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de dagvaarding onder 4. en 5. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER JAREN,
met bevel dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de ten uitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij (slachtoffer A)], [adres], een bedrag van ? 500,-- (vijfhonderd euro), met veroordeling van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 500,-- (vijfhonderd euro) ten behoeve van [benadeelde partij (slachtoffer A)], [adres];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt ( onder handhaving van voormelde verplichting ( vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Dordrecht van 9 februari 2004, parketnummer 11/005428-03.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. E.C. Koekman, voorzitter,
F.W. van Lottum en M.J.A. Plaisier, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2004.