RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : [parketnummer]
Zittingsdatum : 15 juni 2004
Uitspraak : 29 juni 2004
De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten, Kerkeplaat 25 te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven onder 3.3. van dit vonnis.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
hij op of omstreeks 13 december 2003 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de
borst en/of het hart gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie - het ten laste gelegde bewezen achtend - heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij], in de persoon van de gemachtigde Buro Slachtofferhulp, Postbus 5252 te [vestigingsplaats], heeft zich schriftelijk als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van
? 4.593,05 aan materiële schade ter zake van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering alsmede tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 13 december 2003 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en het hart gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering wordt slechts als bewijs gebezigd in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.2 Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de eerste confrontatie met het latere slachtoffer [slachtoffer] vlakbij de ingang van café [naam café] door deze werd vastgepakt en tegen de muur van het café werd gedrukt. Genoemde [slachtoffer] heeft hem toen enkele keren in zijn gezicht gestompt. Inmiddels was [broer slachtoffer] erbij gekomen. Deze zou, aldus verdachte, tegen zijn broer [slachtoffer] hebben geroepen dat hij ([broer slachtoffer]) een mes had en dat [slachtoffer] dat moest aanpakken. Verdachte is toen volgens zijn verklaring onder de linkerarm van de stompende [slachtoffer] door gedoken en heeft vervolgens [slachtoffer] een harde duw in zijn rug gegeven in de richting van diens broer. [slachtoffer] viel tegen [broer slachtoffer] aan en doordat [broer slachtoffer] een mes in zijn hand had kan het, aldus verdachte, niet anders zijn dan dat het slachtoffer [slachtoffer] in het mes van [broer slachtoffer] is gevallen en aldus een steekwond heeft opgelopen.
Op grond van kennisneming van het dossier - waarbij behoort een videoband van de reconstructie van het gebeurde - en het verhandelde ter terechtzitting overweegt de rechtbank het volgende.
Onomstotelijk staat vast - mede gelet op hetgeen verdachte hieromtrent heeft verklaard - dat bij de schermutselingen buiten vlakbij de ingang van café [naam café] en de fatale gebeurtenis daarna, slechts verdachte, de broer van het slachtoffer ([broer slachtoffer]) en het slachtoffer [slachtoffer] aanwezig waren.
De lezing van de verdachte dat het niet anders kan zijn dan dat het slachtoffer [slachtoffer] in het mes van diens broer [broer slachtoffer] is gevallen en aldus de steekwond heeft opgelopen aan de gevolgen waarvan hij kort daarna is overleden, wordt gelogenstraft door hetgeen de rechtbank op de video van de reconstructie heeft kunnen waarnemen. Uit de beelden omtrent het vallen van "het slachtoffer [slachtoffer]" tegen "diens broer [broer slachtoffer]" blijkt dat het door verdachte weggeduwde "slachtoffer" in een volkomen natuurlijke reactie door "zijn broer [broer slachtoffer]" wordt opgevangen. Laatstgenoemde spreidt daarbij zijn armen - met in de lezing van verdachte in één van zijn handen een mes - en beweegt daarbij met "het slachtoffer" mee naar achteren ten einde de val van "het slachtoffer" af te remmen en hem op te vangen. Deze beelden stroken, zo merkt de rechtbank op, met het naar algemene ervaringsregels bekende beeld van iemand die een ander opvangt die in zijn richting wordt geduwd. Daaruit volgt dat - ook al zou, in de lezing van de verdachte, de broer van het slachtoffer een mes in zijn handen hebben gehad - onder de omstandigheden als geschetst, de mogelijkheid dat het slachtoffer aldus in het mes van diens broer gevallen zou zijn, als te zeer speculatief moet worden verworpen.
De rechtbank voegt daar het volgende aan toe. In het sectierapport betreffende het slachtoffer, opgesteld door dr. [naam deskundige], als arts-patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, is sprake van een vrijwel loodrecht rugwaarts verlopend steekkanaal in het lichaam van het slachtoffer. Hieruit leidt de rechtbank af dat het slachtoffer moet zijn gestoken met een scherp/puntig voorwerp dat ter hoogte van de borst van het slachtoffer werd gehouden. Uit wat de verdachte bij de reconstructie daaromtrent heeft aangegeven, leidt de rechtbank af dat - zo [broer slachtoffer] een mes zou hebben gehad - hij dit mes met min of meer schuin neerwaarts gestrekte arm zou hebben vastgehouden ten einde dit - aldus verdachte - aan zijn broer aan te reiken. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het zo onwaarschijnlijk dat het slachtoffer op de wijze als door verdachte geschetst dodelijk gewond is geraakt, dat de rechtbank deze lezing verwerpt. Daaraan kan niet afdoen de opvatting van getuige-deskundige drs. [naam deskundige] omtrent de (beperkte) benodigde kracht voor het toebrengen van een steekwond in de borststreek.
Het hiervoor overwogene en vastgestelde, in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte omtrent de woordenwisseling die enige tijd voorafgaand aan de fatale gebeurtenis voor het café [naam café] heeft plaatsgevonden - welke verklaring van verdachte door een aantal getuigen wordt tegengesproken -, maakt dat de verklaring van de verdachte omtrent de feitelijke gebeurtenissen geen enkele steun vindt in enig bewijsmiddel, te zeer speculatief is om daar enige waarde aan te hechten en derhalve als volstrekt ongeloofwaardig van de hand moet worden gewezen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De motivering van de sanctie en overige beslissingen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Na de confrontatie met het latere slachtoffer [slachtoffer] voor café [naam café], is verdachte hard weggerend. Na enkele tientallen meters te hebben afgelegd, minderde hij vaart, stopte en keerde zich om toen hij hollende voetstappen achter zich hoorde. Hij stond vervolgens tegenover het slachtoffer en maakte stekende bewegingen in zijn richting. Opnieuw rende verdachte weg. Enkele tientallen meters verder stopte verdachte opnieuw, keerde zich om en maakte wederom stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer. Verdachte rende opnieuw weg en heeft zich uit de voeten gemaakt. Enkele meters verder zakte het slachtoffer in elkaar. Het slachtoffer bleek een diepe steekwond in de borst- en hartstreek te hebben. Op weg naar het ziekenhuis is hij overleden.
Het delict doodslag levert een onomkeerbare aantasting op van het meest fundamentele recht van een mens, te weten het recht op leven. In de allereerste plaats heeft het delict het leven gekost van een jongeman. Een dergelijk plotseling overlijden onder deze omstandigheden veroorzaakt veel leed en verdriet bij de directe nabestaanden van het slachtoffer. Het zijn echter ook met name dit soort geweldsdelicten die in de samenleving als uitermate schokkend worden ervaren en gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweegbrengen. Extra navrant in het geheel is dat - voor zover de rechtbank heeft kunnen vaststellen - de aanleiding tot de fatale gebeurtenis een meningsverschil over een al dan niet betaalde drugsschuld van circa ? 35 is geweest.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na de confrontatie met het slachtoffer en diens broer bij café [naam café], tot tweemaal toe en volkomen overbodig - verdachte was immers in de gelegenheid zich uit de voeten te maken en heeft dat later ook gedaan - de confrontatie met het ongewapende slachtoffer heeft gezocht en tijdens deze door hemzelf gekozen confrontaties het slachtoffer de fatale steekwond heeft toegebracht.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de omstandigheid dat het slachtoffer zich in de eerdere confrontatie met verdachte bij café [naam café] niet onbetuigd zou hebben gelaten door verdachte enkele stompen in diens gezicht te geven, geen strafverminderende factor. De reactie van verdachte hierop is immers buiten alle proporties geweest doordat hij, nadat de aanvankelijke schermutseling was beëindigd, zelf bij herhaling de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. Hiermee heeft het handelen van verdachte het karakter van een wraakactie gekregen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de duur van de vrijheidsstraf betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen uit de rapporten van de Stichting Reclassering te Dordrecht d.d. 19 december 2003 en 9 maart 2004 en ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte, alsmede met zijn geringe strafblad. Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn houding gedurende de procedure en tijdens de terechtzitting, waarbij hij - tegen beter weten in - feitelijk de schuld voor de dood van het slachtoffer in de schoenen van diens broer heeft willen schuiven.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie volstrekt onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de gevolgen die het heeft gehad en nog steeds heeft voor de nabestaanden, de impact die de gebeurtenis heeft gehad in de betreffende dorpsgemeenschap en de persoon van de verdachte en diens houding ter terechtzitting. De rechtbank zal dan ook een aanmerkelijk hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
7.2 De overige beslissingen
7.2.1 De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat de
benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, omdat aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade toegebracht door het bewezen verklaarde strafbare feit.
De rechtbank acht de vordering - als onvoldoende (gemotiveerd) betwist - integraal toewijsbaar, met bepaling en met verwijzing in de kosten als in het dictum te melden.
Naast toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank als extra waarborg tevens de maatregel tot schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, een en ander met bepaling als in het dictum te melden.
Een en ander met dien verstande dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag door verdachte, de opgelegde maatregel doet vervallen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN NEGEN (9) JAREN.
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde partij], (gemachtigde: Buro Slachtofferhulp, Postbus 5252 te [vestigingsplaats], de som van ? 4.593,05 (vierduizend vijfhonderd drieënnegentig euro en vijf eurocent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot op heden begroot op nihil met bepaling dat de verdachte bij betaling door een ander of anderen ten opzichte van [benadeelde partij] zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van ? 4.593,05
(vierduizend vijfhonderd drieënnegentig euro en vijf eurocent) ten behoeve van
[benadeelde partij], (gemachtigde: Buro Slachtofferhulp, Postbus 5252 te [vestigingsplaats]);
bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal volgen - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 91 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door veroordeelde de opgelegde maatregel doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
en mrs. M.A.C. Prins en S.R.B. Walther, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2004.
Mr. Walther is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.