RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/005647-03
Zittingsdatum : 17 juni 2004
Uitspraak : 24 juni 2004 (bij vervroeging)
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [datum] te [plaats] (Turkije)
wonende te [adres, woonplaats]
thans verblijvende in de P.I. Zuid West locatie ‘De Dordtse Poorten’te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in de periode van 30 november 2003 tot en met 3 december 2003 te Alblasserdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer A] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen (vanaf korte afstand) op het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [A] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
[dader], in de periode van 30 november 2003 tot en met 3 december 2003 te Alblasserdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door die [dader] en/of een of meer ander(en) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen (vanaf korte afstand) op het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [A] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2003 tot en met 3 december 2003 te Alblasserdam, en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans hij, verdachte, alleen,
door giften, beloften of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt;
2.
hij in de periode van 30 november 2003 tot en met 1 december 2003 te Dordrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer B] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- de mobiele telefoon van die [B] afgepakt en/of
- die [B] meermalen, althans eenmaal, vastgenomen en/of vastgehouden en/of tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt en/of met haar hoofd tegen de grond is geslagen en/of
- die [B] gebracht naar de woning, althans het pand, gelegen aan de [straat] (de woning van de oma van die [B]) en/of
- die [B] gebracht naar de woning, althans het pand, gelegen aan de [weg] en/of
- een of meer deur(en) van die woning op slot had gedaan en/of
- een of meer (huis)sleutel(s) van die [B] hebben ingenomen en/of
- in de woning bij die [B] aanwezig gebleven (teneinde te beletten en/of te belemmeren dat die [B] die woning zou verlaten) en/of
- die [B] (ook na een verzoek van haar daartoe) geweigerd om de woning te verlaten.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Aan de verdachte is onder 1. subsidiair tenlastegelegd dat hij -kort samengevat- het onder 1. primair tenlastegelegde opzettelijk heeft uitgelokt.
De term "opzettelijke uitlokking" komt uitsluitend kwalificatieve betekenis toe en moet daarom feitelijk worden uitgewerkt. Die uitwerking moet in elk geval inhouden de uitlokkingshandelingen die verdachte zou hebben verricht.
Het tenlastegelegde ontbeert een dergelijke uitwerking.
Dat leidt tot de vaststelling dat de dagvaarding in zoverre niet voldoet aan de eisen zoals die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan een rechtsgeldige dagvaarding worden gesteld. De dagvaarding zal daarom, voor zover het betreft het subsidiair tenlastegelegde, nietig worden verklaard.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – het ten laste gelegde onder 1. primair (medeplegen poging moord) en 2. bewezen achtend ? gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft naast een bewijsverweer ook een strafmaatverweer gevoerd.
Op woensdag 3 december 2003 heeft verdachtes schoonzoon, [dader] geschoten op [A]. Aan de verdachte is onder 1. primair ? kort samengevat ? tenlastegelegd dat hij deze poging tot opzettelijke levensberoving, al dan niet met voorbedachten raad, heeft medegepleegd. Dat feit kan echter niet bewezen worden verklaard nu het daartoe vereiste wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan betrokkenheid van verdachte bij het door [dader] gepleegde misdrijf worden vastgesteld.
Op zondagmiddag 30 november 2003 heeft [B] haar relatie met [A] bekend aan [dader]. Deze relatie was voor de familie van de verdachte onacceptabel omdat [B] reeds was verloofd met een in Turkije wonende man en omdat [A] zelf al getrouwd was. Een en ander heeft geleid tot een familieberaad dat nog diezelfde avond heeft plaatsgevonden. Tijdens dat beraad waren naast de verdachte ook aanwezig: [opa] (opa van [B]), [oma] (oma van [B]), [dader] (zwager van [B]) en [tante] (tante van [B]). Toen is op initiatief van [opa] de wens uitgesproken dat zowel [A] als [B] vanwege hun relatie moesten worden gedood. [Dader] heeft op aandringen van [opa], en met instemming van alle aanwezigen, die "taak" op zich genomen. [Dader] gaf aan dat hij binnen een week aan een vuurwapen kon komen.
Tijdens een volgend familieberaad op dinsdagmiddag 2 december 2003 zei [dader] dat hij € 1.500,-- nodig had om het vuurwapen te kunnen kopen. [Tante] was bereid om voor dat doel het benodigde geld aan hem te verschaffen. Zij had reeds € 1.000,-- in bezit en heeft de resterende € 500,-- samen met [dader] gepind. Dat geld heeft zij toen aan de verdachte gegeven die het vervolgens aan [dader] heeft verstrekt. [Dader] heeft vervolgens met dat geld ook daadwerkelijk een vuurwapen gekocht, welk wapen hij diezelfde dag in de loop van de avond heeft getoond tijdens een volgend familieberaad. De volgende dag heeft [dader] met dat vuurwapen geschoten op [A].
Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het uiteindelijk door [dader] gepleegde misdrijf. Vastgesteld kan worden dat de verdachte tijdens diverse familieberaden het besluit van [A] om [dader] te doden heeft ondersteund. Daarnaast heeft de verdachte een duidelijke rol gehad bij de financiering van het vuurwapen.
Deze betrokkenheid kan echter niet worden gekwalificeerd als "medeplegen" in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 1o van het Wetboek van Strafrecht. De daartoe vereiste bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en [dader] bij de verwezenlijking van het te plegen delict ontbreekt. Met name is van belang dat niet gebleken is dat de verdachte enige sturende danwel leidende rol heeft gehad bij het bepalen van de feitelijke uitvoeringshandelingen zoals bijvoorbeeld de modus operandi, het tijdstip en de locatie. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen onder 1. primair ten laste is gelegd.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vraag of verdachte medeplichtig is geweest aan het door [dader] gepleegde misdrijf thans onbeantwoord moet blijven omdat zulks niet is tenlastegelegd. De rechtbank komt evenmin toe aan het beantwoorden van de vraag of het handelen van verdachte kan worden geduid als het uitlokken van het door [dader] gepleegde misdrijf. De dagvaarding is immers ten aanzien van dat onder 1. subsidiair tenlastegelegde feit nietig verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 30 november 2003 tot en met 1 december 2003 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [B] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben / zijn hij verdachte en/of zijn mededaders met dat opzet
- de mobiele telefoon van die [B] afgepakt en
- die [B] gebracht naar de woning gelegen aan de [weg] en
- een deur van die woning op slot gedaan en
- een huissleutel van die [B] ingenomen en
- in de woning bij die [B] aanwezig gebleven (teneinde te beletten en te belemmeren dat die [B] die woning zou verlaten) en
- die [B] (ook na een verzoek van haar, die [B], daartoe) geweigerd om de woning te verlaten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
2.
VOORTGEZETTE HANDELING VAN
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROVEN
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROOFD HOUDEN.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, toen hij op de hoogte was van de liefdesrelatie tussen zijn dochter [B] en de hem bekende en reeds getrouwde [A], op 30 november 2003 de mobiele telefoon van [B] afgepakt. Later die nacht heeft de verdachte samen met zijn schoonzoon aan zijn dochter [echtgenote van dader] de opdracht gegeven om de voordeursleutel van [B], af te pakken, waarna de voordeur van de woning aan de [weg] werd afgesloten. Tevens hebben verdachte en zijn schoonzoon [dader] aan zijn dochters [echtgenote van dader] en [dochter verdachte] de opdracht gegeven om [B] goed in de gaten te houden en er zorg voor te dragen dat [B] de woning niet zou verlaten. Mede door het handelen van verdachte is [B] van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden, terwijl de verdachte wist dat [B] erg bang was omdat [B] in de veronderstelling verkeerde dat zij en haar vriend [A] door haar familie van het leven zouden worden beroofd. De vrijheidsberoving is op 1 december 2003 ’s middags geëindigd, toen [B] op een gegeven moment de kans zag om via het balkon en de woning van de buren naar buiten te vluchten.
Een misdrijf als het onderhavige veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en in de maatschappij in het algemeen. Het recht op privacy van het slachtoffer is hiermee ernstig geschonden en daarmee is ook inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid, dat door de eigen woning moet worden gewaarborgd. De rechtbank acht het handelen van verdachte laakbaar en strafwaardig. Dit mede gelet op het feit dat verdachte zijn dochter in zijn eigen woning van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en dat hij zijn dochters [echtgenote van dader] en [dochter van verdachte] de opdracht heeft gegeven aan de uitvoering van de vrijheidsberoving van hun jongere zus mee te werken. Echter houdt de rechtbank ook rekening met de volgende omstandigheden: er is tijdens de vrijheidsberoving geen fysiek geweld gebruikt; het slachtoffer verbleef gedurende de vrijheidsberoving op haar eigen kamer en alleen de voordeur van de woning is gedurende de vrijheidsberoving afgesloten geweest.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte nooit eerder terzake geweldsdelicten is veroordeeld en met de inhoud van het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 11 maart 2004.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbe-nemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
47, 56 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het feit zoals ten laste gelegd onder 1 subsidiair;
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN;
met bevel dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevan¬genisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Koekman, voorzitter,
en mr. F.W. van Lottum, mr. M.J.A. Plaisier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2004.
Mr. E.M. Mulder is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.