ECLI:NL:RBDOR:2004:AP4401
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Turkse eerwraak-zaak met vrijspraak van poging tot moord en vrijheidsberoving
In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een poging tot moord en vrijheidsberoving, heeft de Rechtbank Dordrecht op 24 juni 2004 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord op zijn kleindochter [A] en het vrijheidsberoven van [B]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van medeplegen, omdat de vereiste nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en de schutter ontbrak. Tijdens familieberaden was weliswaar besloten dat [A] en haar vriend moesten worden gedood, maar de verdachte had geen actieve rol in de uitvoering van het misdrijf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar de initiator was van het plan, maar dat dit niet voldeed aan de juridische definitie van medeplegen.
Daarnaast kon de rechtbank ook niet vaststellen dat de verdachte had deelgenomen aan de vrijheidsberoving van [B]. De feiten die aan de verdachte werden ten laste gelegd, konden niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle feiten, waarbij werd opgemerkt dat de dagvaarding voor het subsidiair ten laste gelegde feit nietig werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vordering. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.M. Mulder, en de rechtbank benadrukte de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken.