Kenmerk: 131653 CV EXPL 03-7040
AvH
Vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 22 april 2004 in de zaak van:
De heer[...], wonende te [...], eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie;
gemachtigde: mr. P. de Bruin, advocaat te Rotterdam;
1. de vennootschap onder firma [...], gevestigd te [...] en;
2. [...], wonende te [...], alsmede;
3. [...], te [...], gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie;
gemachtigde: mr. A.W. Niesert, advocaat te Dordrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser in conventie] en [gedaagden in conventie].
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 19 november 2003;
2. de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in
reconventie;
3. de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in
reconventie;
4. de conclusie van dupliek in conventie, tevens voorwaardelijke conclusie van repliek in
reconventie, tevens akte houdende vermeerdering van eis;
5. de akte uitlaten in conventie tevens houdende conclusie van dupliek in reconventie
tevens houdende akte uitlaten na wijziging van eis;
6. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist wordt uitgegaan van het volgende.
[eiser in conventie] is op 11 maart 2002 voor de duur van een half jaar in dienst getreden bij [gedaagden in conventie] in de functie van koerier tegen een salaris van € 1.513,42 bruto voor 174 uren per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
Op 29 augustus 2002 heeft [gedaagden in conventie] [eiser in conventie] met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld.
[eiser in conventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden in conventie] te veroordelen aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
1. de som van € 504,47 bruto betreffende het loon over de periode van 1 tot 11 september 2002;
2. het bedrag ad € 765,60 bruto wegens 11 opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen;
3. het bedrag ad € 726,40 bruto wegens vakantietoeslag over de periode van 11 maart 2002 tot 11 september 2002;
4. het bedrag ad € 850,-- netto dat in totaal ten onrechte op het loon over de maanden juni, juli en augustus is ingehouden;
5. de vertragingsverhoging ex artikel 7:625 BW over het onder 1. genoemde bedrag;
6. de wettelijke rente vanaf 12 september 2002 over de onder 1., 2., 3., en 4. genoemde bedragen;
met veroordeling van [gedaagden in conventie] in de kosten van dit geding.
[eiser in conventie] stelt daartoe -samengevat- het volgende.
Tijdens de op non-actiefstelling was [gedaagden in conventie] gehouden het salaris c.a. door te betalen.
[gedaagden in conventie] heeft nagelaten 11 niet opgenomen vakantiedagen uit te betalen.
[eiser in conventie] heeft nog recht op vakantiegeld.
[gedaagden in conventie] heeft ten onrechte een bedrag van € 850,-- netto op het salaris ingehouden. [eiser in conventie] is er nimmer mee akkoord gegaan dat hij de kosten van de rijopleiding BE aan [gedaagden in conventie] zou terugbetalen.
in voorwaardelijke reconventie
[gedaagden in conventie] vordert -na vermeerdering van eis-, voorzover het in conventie gedane beroep op verrekening niet mocht zijn toegestaan en de door [eiser in conventie] ingestelde vorderingen toewijsbaar mochten zijn, [eiser in conventie] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van € 1.375,30 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2004 alsmede een bedrag van € 278,40 bruto, met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van de reconventionele procedure.
[gedaagden in conventie] stelt daartoe -samengevat- het volgende.
[eiser in conventie] is een bedrag ad € 850,-- netto verschuldigd terzake de door [gedaagden in conventie] voorgeschoten rijopleiding BE over de maanden juni, juli en augustus 2003, terwijl hij over de maand september nog een bedrag ad € 244,50 netto verschuldigd is.
[eiser in conventie] dient een bedrag ad € 200,80 terzake het privé-gebruik van de mobiele telefoon te betalen.
Voorts is [eiser in conventie] gehouden een bedrag ad € 80,-- netto terzake van boetes te voldoen.
[gedaagden in conventie] heeft ten onrechte 4 wachtdagen aan [eiser in conventie] uitbetaald. Terzake wenst zij een bedrag ad € 278,40 bruto terug te vorderen.
De conclusie van [gedaagden in conventie] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] met zijn veroordeling in de proceskosten.
in voorwaardelijke reconventie
De conclusie van [eiser in conventie] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden in conventie], met veroordeling van [gedaagden in conventie] in de kosten van deze procedure.
Op het verweer in conventie en in voorwaardelijke reconventie zal zonodig in het hiernavolgende worden ingegaan.
Beoordeling van het geschil
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Omdat de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie samenhang vertonen, zal de kantonrechter deze gezamenlijk behandelen.
loon over de periode 1 tot 11 september 2002
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Een schorsing of een op non-actiefstelling ligt in de risicosfeer van de werkgever en is “een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen” in de zin van deze bepaling, zodat de werkgever ook tijdens een schorsing of een op non-actiefstelling verplicht is tot doorbetaling van loon. Dat is ook het geval indien de werkgever gegronde redenen had om de werknemer te schorsen of op non-actief te stellen en de schorsing of de op non-actiefstelling aan de werknemer zelf is te wijten.
[gedaagden in conventie] heeft [eiser in conventie] op non-actief gesteld en vanaf 1 september tot einde dienstverband geen loon uitbetaald. [gedaagden in conventie] heeft aangevoerd dat het volledig aan [eiser in conventie] te wijten is dat zij zich genoodzaakt heeft gezien [eiser in conventie] met ingang van 29 augustus 2002 op non-actief te stellen. Wat er ook van de reden zijn moge, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, JAR 2003/91 is [gedaagden in conventie] gehouden het loon over die periode alsnog aan [eiser in conventie] te voldoen.
Op het door [gedaagden in conventie] gedane beroep op verrekening zal na de behandeling van de door [eiser in conventie] ingestelde vorderingen worden ingegaan.
opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen
Een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, heeft recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak. [eiser in conventie] voert aan dat hij nog aanspraak heeft op 11 uit te betalen vakantiedagen, [gedaagden in conventie] voert als verweer aan dat [eiser in conventie] nog slechts recht heeft op uitbetaling van 2 vakantiedagen.
Het is aan de werkgever om in geval van verschil van inzicht aan te tonen aan de hand van door hem te verstrekken administratieve gegevens hoeveel vakantiedagen de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog toekomen.
Vast staat dat [eiser in conventie] gedurende het dienstverband 14 vakantiedagen heeft opgebouwd.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagden in conventie] met het overleggen van de urenregistratierapporten aangetoond dat [eiser in conventie] gedurende het dienstverband 12 vakantiedagen heeft opgenomen. Daarbij geldt het volgende. In beginsel ontstaat aanspraak op vakantiedagen ook gedurende de periode waarin de werknemer op non-actief is gesteld. Nu [eiser in conventie] tevoren zelf had aangegeven de periode 2 t/m 6 september vrij te nemen, waarmee [gedaagden in conventie] akkoord is gegaan, zodat de vakantiedagen vastgesteld zijn, worden deze dagen als (opgenomen) vakantiedagen beschouwd. De later gegeven op non-actiefstelling doet hieraan niets af.
De kantonrechter zal [gedaagden in conventie] derhalve veroordelen 2 niet genoten vakantiedagen aan [eiser in conventie] uit te betalen. Dit leidt tot toewijzing van een bedrag ad € 139,20 bruto.
vakantietoeslag over de periode 11 maart 2002 tot 11 september 2002
[gedaagden in conventie] heeft deze vordering in het geheel niet weersproken terwijl deze vordering de kantonrechter niet ongegrond voorkomt, zodat zij een bedrag ad € 726,40 bruto terzake zal toewijzen.
de ingehouden kosten van de rijopleiding
[gedaagden in conventie] heeft op het loon over de maanden juni, juli en augustus een bedrag ad € 850,-- ter zake van kosten rijopleiding ingehouden. [gedaagden in conventie] heeft aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat deze kosten voor rekening van [eiser in conventie] zouden komen, dat [gedaagden in conventie] deze kosten zou voorschieten en vervolgens met het loon van [eiser in conventie] zou verrekenen. [eiser in conventie] op zijn beurt betwist gemotiveerd dat deze afspraak is gemaakt. Allereerst wordt overwogen dat de kosten van rijlessen, die zijn te beschouwen als een beroepsrelevante opleiding onder het begrip studiekosten vallen.
De kantonrechter overweegt dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen een financiële regeling tussen werkgever en werknemer, die a. de tijdsspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben van de door de werknemer tijdens diens studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden, b. bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking tijdens of onmiddellijk na afloop van de studieperiode eindigt, het loon c.q. de studiekosten over die periode aan de werkgever zal moeten terugbetalen en c. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder a. bedoelde tijdsspanne ( H.R. 10 juni 1983, NJ 1983,796). Daarbij mag er geen strijd ontstaan met de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, moeten de consequenties van de verplichting tot terugbetaling vooraf duidelijk zijn aan de werknemer en kunnen de redelijkheid en de billijkheid onder omstandigheden meebrengen dat de werkgever geen studiekosten kan terugvorderen, indien hij zelf het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft genomen, aldus de Hoge Raad.
In het onderhavige geval zijn partijen in ieder geval geen schriftelijke regeling overeengekomen, laat staan een regeling die aan de zojuist beschreven eisen voldoet. Voorts was er sprake van een (kortdurende) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bovendien kan de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat de frictie tussen partijen is ontstaan nadat [eiser in conventie] bezwaar maakte tegen de inhoudingen op zijn loon. Dit alles leidt tot het oordeel dat [gedaagden in conventie] niet gerechtigd was deze kosten met het loon van [eiser in conventie] te verrekenen. Tenslotte wijst de kantonrechter op het bepaalde onder punt 9. van de arbeidsovereenkomst waarin is opgenomen dat er geen andere afspraken zijn gemaakt dan die welke in de arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd.
Dit oordeel brengt met zich dat het gevorderde onder 4. zal worden toegewezen, terwijl het beroep van [gedaagden in conventie] op verrekening van dit bedrag, alsmede van een bedrag ad € 244,50 netto zal worden afgewezen.
het door [gedaagden in conventie] gedane beroep op verrekening
Zoals hierboven reeds is overwogen gaat het beroep op verrekening met de bedragen ter zake van de rij-opleidingskosten niet op.
Omtrent het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde mobiele telefoon hebben partijen evenmin (schriftelijke) afspraken gemaakt. [eiser in conventie] betwist deze mobiele telefoon veelvuldig voor privé doeleinden te hebben gebruikt en voorts betwist [eiser in conventie] de hoogte van de vordering van [gedaagden in conventie]. Op dit verweer heeft [gedaagden in conventie] haar vordering nader toegelicht. Deze nadere toelichting overtuigt de kantonrechter geenszins, zodat deze vordering als onvoldoende onderbouwd dient te worden beschouwd. Ook dit beroep op verrekening gaat derhalve niet op.
Omtrent de (parkeer)boetes overweegt de kantonrechter als volgt. Het bepaalde in artikel 7:661 BW betekent dat een werkgever in beginsel gehouden is de administratieve sancties krachtens de WAHV alsmede naheffingsaanslagen Gemeentebelastingen, die de werkgever als kentekenhouder zijn opgelegd voor gedragingen van de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden met het voertuig van de werkgever begaan, te dragen. Deze kunnen niet op de werknemer worden verhaald, tenzij zich een van de in artikel 7:661 BW genoemde omstandigheden voordoet. Nu [gedaagden in conventie] ter zake niets danwel onvoldoende heeft gesteld, kunnen de boetes ad € 80,-- niet op [eiser in conventie] worden verhaald.
Partijen kunnen overeenkomen dat de werknemer gedurende de eerste twee dagen van zijn ziekte (wachtdagen) geen recht heeft op doorbetaling van loon, zie artikel 7:629 lid 9 BW. Deze bevoegdheid is in de toepasselijke CAO opgenomen. [gedaagden in conventie] heeft van deze bevoegdheid tijdens het dienstverband echter geen gebruik gemaakt en evenmin aangevoerd op welke wijze dit tussen partijen zou zijn overeengekomen, zodat dit beroep op verrekening geen stand houdt.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat hetgeen omtrent het beroep op verrekening is overwogen ertoe leidt dat ook de voorwaardelijke reconventionele vorderingen behoren te worden afgewezen.
De vorderingen in conventie zullen als hierna vermeld worden toegewezen onder toekenning van de gevorderde niet weersproken wettelijke rente.
Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval zal de gevorderde wettelijke verhoging worden beperkt tot 10%.
[gedaagden in conventie] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen. Deze dienen aan de griffier te worden voldaan, nu de [eiser in conventie] krachtens een toevoeging procedeert.
veroordeelt [gedaagden in conventie] aan [eiser in conventie] te betalen:
1. de som van € 504,47 bruto betreffende het loon over de periode van 1 tot 11 september 2002;
2. het bedrag ad € 139,20 bruto wegens 2 opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen;
3. het bedrag ad € 726,40 bruto wegens vakantietoeslag over de periode van 11 maart 2002 tot 11 september 2002;
4. het bedrag ad € 850,-- netto dat in totaal ten onrechte op het loon over de maanden juni, juli en augustus 2002 is ingehouden;
5. de vertragingsverhoging ex artikel 7:625 BW ad 10% over het onder 1. genoemde bedrag;
6. de wettelijke rente vanaf 12 september 2002 over de onder 1., 2., 3., en 4. genoemde bedragen;
met dien verstande dat op het netto equivalent van voornoemde bruto bedragen een bedrag van € 80,-- netto in mindering dient te worden gebracht;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
in conventie en in voorwaardelijke reconventie voorts
veroordeelt [gedaagden in conventie] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser in conventie] bepaald op:
Aan explootkosten € 81,16
Aan kosten GBA/KvK € 00,00
Aan griffierecht, waarvan de helft in debet € 162,00
Aan salaris gemachtigde € 405,00
Totale kosten
€
648,16
;
te voldoen aan de griffier, nu [eiser in conventie] krachtens een toevoeging procedeert.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2004, in aanwezigheid van de griffier.