ECLI:NL:RBDOR:2004:AO4936

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
133493 VV EXPL04-1
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot indeplaatsstelling in huurovereenkomst wegens bedrijfsoverdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 30 januari 2004 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de curator van een failliete besloten vennootschap, hierna te noemen [eiser], verzocht om indeplaatsstelling van de heer [B] als onderhuurder in de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser]. De curator stelde dat de opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] misbruik van recht opleverde en in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De gedaagde heeft de vordering gemotiveerd weersproken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] niet in overeenstemming was met de gebruikelijke opzegtermijnen in de regio, en dat de curator ontvankelijk was in zijn vordering. Echter, de rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de opzegging misbruik van recht opleverde. De curator had niet aangetoond dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld in het faillissement van [eiser].

De kantonrechter concludeerde dat de curator niet kon aantonen dat de door hem voorgestelde huurder, [B], voldoende waarborgen bood voor een correcte nakoming van de huurovereenkomst. Bovendien werd overwogen dat [gedaagde] een meer solvabele huurder had die bereid was de huurachterstand te voldoen. Gezien deze overwegingen heeft de kantonrechter de vordering van de curator afgewezen en hem in de proceskosten verwezen.

Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak betreft een huurovereenkomst die is aangegaan voor een cafébedrijf/brasserie, waarbij de huurprijs € 27.907,48 per jaar bedraagt. De curator had een overnameovereenkomst gesloten met een derde partij, maar deze ging niet door, wat leidde tot het faillissement van [eiser]. De gedaagde had de huur opgezegd, wat de curator trachtte aan te vechten.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Kenmerk: 133493 VV EXPL 04-1
Vonnis in kort geding van de kantonrechter te Dordrecht van 30 januari 2004 in de zaak van:
[...] te Oud-Beijerland, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap [...], gevestigd te [...], eiser, hierna te noemen "de curator",
gemachtigde: mr.C.K. Visser, advocaat te Oud-Beijerland,
tegen :
de besloten vennootschap [...], gevestigd te [...], gedaagde, hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. G.J. Hollema, advocaat te Enschede.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 13 januari 2004;
2. de overgelegde producties;
3. de pleitnota van mr. Visser voornoemd, ter zitting verwoord door mr. R. Oldenhuis;
4. de pleitnota van mr. Hollema voornoemd;
5. de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling d.d. 28 januari 2004.
Omschrijving van het geschil
De feiten.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties staat in dit geding het volgende vast.
[...] is bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht d.d. 17 september 2003 benoemd tot curator in het faillissement van de besloten vennootschap [eiser], gevestigd te [...], hierna te noemen [eiser]. [eiser] huurt van [gedaagde] krachtens een onderhuurovereenkomst, ingegaan op 1 april 1997 voor een tijdvak van vijf jaren en sedertdien verlengd, de bedrijfsruimte aan de [...] te [...], bestemd om te worden gebruikt als cafébedrijf/brasserie. De huurprijs bedraagt € 27.907,48
(ƒ 61.500,--) per jaar. [eiser] heeft op of omstreeks18 juni 2003 een overnameovereenkomst gesloten met de firma [...], hierna te noemen [firma A], waarbij de activa van het door haar geëxploiteerde horecabedrijf aan [firma A] worden overgedragen voor een bedrag van
€ 235.000,-- onder voorbehoud van financiering. [firma A] heeft nadien een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud. Vervolgens heeft [gedaagde] het faillissement van [eiser] aangevraagd vanwege openstaande schulden, waaronder een huurschuld van € 27.306,16 tot en met september 2003. Bij brief van 17 oktober 2003 heeft [gedaagde] de huur ex art. 39 Fw opgezegd "met inachtneming van de kortst mogelijke termijn, doch in ieder geval maximaal tot 17 januari 2004". Bij brief van 8 januari 2004 bericht de curator aan [gedaagde] de huuropzegging te beschouwen als een opzegging tegen 1 februari 2004 "nu het gebruikelijk is om op te zeggen tegen de eerste dag van een (kalender)maand". De curator heeft [B] aan [gedaagde] voorgedragen als onderhuurder in plaats van [eiser], doch [gedaagde] is hiermee niet akkoord gegaan. [B], die een reclame/marketing achtergrond heeft, heeft bij brief van
22 december 2003 het voorstel gedaan "om de achterstallige huurpenningen te voldoen over
een periode van 24 of 36 maanden." Op 26 januari 2004 is een voorovereenkomst tot stand gekomen tussen [gedaagde] en [C] ter zake de huur van het pand aan de [...] te [...] en de koop van de activa van [eiser] tegen betaling van € 65.000,--, waarin is opgenomen de huurachterstand van [eiser], welke is ontstaan voor datum faillissement.
De vordering.
De curator vordert bij wege van voorlopige voorziening om bij vonnis de heer [B] in de plaats te stellen van [eiser] als (onder)huurder in de tussen [gedaagde] en [eiser] gesloten huurovereenkomst, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat de opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] misbruik van recht oplevert althans in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid die de onderhavige procespartijen jegens elkaar in acht dienen te nemen.
Daartoe stelt hij onder meer het volgende.
[gedaagde] heeft (mede) de hand gehad in het niet doorgaan van de overeenkomst tussen [eiser] en [firma A]. Zij had toegezegd de financiering van de overneming grotendeels op zich te nemen, maar heeft zich niet aan haar toezegging gehouden.
[gedaagde] heeft er onrechtmatig voor gekozen het faillissement van [eiser] aan te vragen en rechtstreeks een eigen huurkandidaat te zoeken met als enig doel een nieuwe huurovereenkomst te kunnen sluiten tegen een hogere huurprijs. [gedaagde] heeft geen gerechtvaardigd belang bij haar opzegging en handelt te voorbarig.
De curator heeft een zwaarwichtig belang bij de overdracht omdat daarmee de boedel ten behoeve van de crediteuren wordt gebaat. [B] biedt voldoende waarborgen voor een correcte nakoming van de huurovereenkomst en behoorlijke bedrijfsvoering
[gedaagde] en de curator zijn overeengekomen dat [gedaagde] de curator ontslaat uit de aansprakelijkheid voor de openstaande schulden van [eiser], waaronder een huurschuld over de periode tot en met september 2003.
Het verweer.
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op de inhoud van haar verweer zal hierna voor zover nodig worden ingegaan.
Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de opzegging van 17 oktober 2003 tegen uiterlijk17 januari 2004 is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat geen sprake is van een opzegging tegen een plaatselijk gebruikelijk tijdstip in de zin van art. 39 Fw, nu huurovereenkomsten in deze regio tegen de eerste van de maand plegen te eindigen. Bovendien staat in de tussen partijen gesloten onderhuurovereenkomst een beëindiging tegen de eerste dag van de maand vermeld. Het converteren van de opzegging naar een opzegging tegen een eerder tijdstip, te weten 1 januari 2004, wordt voorshands in strijd met de rechtszekerheid geacht, zodat - ook al wordt de maximale opzegtermijn van drie maanden ex art. 39 Fw hiermee overschreden - conversie naar een opzegging tegen 1 februari 2004 in de rede ligt. De curator is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
Allereerst dient beoordeeld te worden of de opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] misbruik van recht oplevert althans in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid op de grond dat [gedaagde], naar de curator stelt, de hand heeft gehad in het niet doorgaan van het overnamecontract met [firma A] en onrechtmatig op het faillissement van [eiser] heeft aangestuurd. Dat sprake is van misbruik van recht of strijd met de redelijkheid en billijkheid is in deze procedure voorshands niet aannemelijk geworden. De gestelde dubieuze rol van [gedaagde] ten tijde van het voorgenomen overnamecontract is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Weliswaar kan uit de brief van 27 juni 2003 van [gedaagde] aan [...] worden afgeleid dat [gedaagde] bereid was deel te nemen in de financiering, doch [gedaagde] heeft uitdrukkelijk weersproken dat haar mr. [...] op enig moment aan de juridisch adviseur van [eiser] heeft laten weten dat de financiering aan [firma A] rond was en dat op 1 september 2003 de overdracht kon plaatsvinden. Voor een nader onderzoek leent deze procedure, die strekt tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening, zich niet.
Ten aanzien van de vraag of opzegging van de huurovereenkomst ex art. 39 Fw leidt tot het einde van de huurovereenkomst wordt overwogen dat een indeplaatsstelling een opzegging ex art. 39 Fw kan doorkruisen. Echter voor toewijzing van de in deze procedure bij wijze van voorlopige voorziening gevraagde indeplaatsstelling dient het waarschijnlijk te worden geacht dat de kantonrechter in een bodemprocedure het verzoek tot indeplaatsstelling zal toewijzen. Dit is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet het geval.
Onzeker is of de door de curator voorgestelde huurder voldoende waarborgen biedt voor een correcte nakoming van de huurovereenkomst en een behoorlijke bedrijfsvoering nu [B] geen horeca-ervaring heeft en er geen garanties zijn voor zijn solvabiliteit anders dan een borgstelling van € 10.000,--. Onzeker is ook of [B] bekend is met de huurachterstand van vóór datum faillissement. Immers in deze procedure is niet komen vast te staan dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van haar vorderingen op [eiser], nu [gedaagde] zulks gemotiveerd heeft weersproken. Nu [gedaagde] een meer solvabele huurder lijkt te hebben met ervaring in de horeca die bereid is de gehele huurachterstand te voldoen wordt het waarschijnlijk geacht dat een belangenafweging in een bodemprocedure in het voordeel van [gedaagde] zal uitpakken.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de vordering van de curator dient te worden afgewezen.
De curator wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 180,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2004, in aanwezigheid van de griffier.