ECLI:NL:RBDOR:2003:AM3283

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
118594 CV EXPL 03-1256
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van onderneming en loonvordering in het kader van artikel 7:662 BW

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht op 16 oktober 2003, staat de vraag centraal of er sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW. Eiseres, een horecamedewerkster, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, die de onderneming van de vorige eigenaar heeft overgenomen. De vordering betreft onder andere achterstallig loon en vakantiegeld, voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst die eiseres had met de vorige eigenaar. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de identiteit van de onderneming is bewaard gebleven, aangezien de exploitatie van het cafetariabedrijf is voortgezet na de overname. Dit leidt tot de conclusie dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst van eiseres.

De procedure begon met de dagvaarding van eiseres op 11 maart 2003, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Eiseres heeft zich na haar ziekmelding op 1 augustus 2001 hersteld verklaard en heeft zich beschikbaar gehouden voor werk. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde, als nieuwe werkgever, verantwoordelijk is voor het doorbetalen van het loon, ook tijdens de ziekteperiode van eiseres. Gedaagde heeft betwist dat er sprake is van een overgang van onderneming, maar de kantonrechter heeft deze stelling verworpen.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat gedaagde aan eiseres een bedrag van € 7.816,33 aan achterstallig loon, vakantiegeld en een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen moet betalen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke verhogingen, rente en buitengerechtelijke incassokosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de verklaring voor recht. De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemersrechten bij een overgang van onderneming en de verantwoordelijkheden van de nieuwe werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
CW
Kenmerk: 118594 CV EXPL 03-1256
Vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 16 oktober 2003 in de hoofdzaak van:
eiseres
tegen :
gedaagde
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 11 maart 2003;
2. de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
3. de conclusie van repliek;
4. de conclusie van dupliek;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende betwist geldt tussen partijen het volgende.
[eiseres] is op 15 november 2000 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [de vorige eigenaar] voor 22 uur per week als horecamedewerkster, laatstelijk tegen een salaris van
€ 949,75 bruto per maand.
Op de arbeidsovereenkomst is de Horeca-CAO van toepassing.
Op of omstreeks 1 augustus 2001 heeft [eiseres] zich ziek gemeld. Vanaf 5 juli 2002 heeft [eiseres] zich hersteld verklaard. Zij heeft zich daarbij uitdrukkelijk beschikbaar gehouden voor het verrichten van het overeengekomen werk.
Ingevolge artikel 20 onder 2 van de Horeca-CAO heeft [eiseres] recht op uitbetaling van 100% van het brutoloon gedurende een jaar na de dag van haar ziekmelding.
[eiseres] is vanaf 25 juli 2002 gedurende 1 à 2 uur per dag en vanaf 1 augustus 2002 gedurende 20 uur per week werkzaam bij een benzinestation te [...].
[de vorige eigenaar] heeft bij notariële akte van 22 augustus 2002 zijn onderneming verkocht aan [gedaagde].
Bij vonnis van 12 september 2002 heeft de kantonrechter te Dordrecht bij voorlopige voorziening de door [eiseres] ingestelde loonvordering c.a. jegens [de vorige eigenaar] toegewezen.
Bij beschikking van 19 november 2002 heeft de kantonrechter te Dordrecht de arbeidsovereenkomst voorzover deze tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat met ingang van
5 december 2002 ontbonden.
De vordering
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat thans sprake is van een overname van een onderneming per 22 augustus 2002 in de zin van artikel 7:662 BW, waardoor [gedaagde] thans hoofdelijk aansprakelijk is voor alle verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst met [eiseres]; de beëindiging daarvan inbegrepen;
b. [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] te betalen de terzake voorschreven verschuldigde som aan achterstallig loon ad € 949,75 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten vanaf 1 april 2002 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd is, derhalve 5 december 2002 zijnde een totaal van € 7.816,33 bruto;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2001 tot en met 31 mei 2002, te weten een bedrag van € 2.009,26 bruto en over de periode van 1 juni 2002 tot en met 5 december 2002 te weten een bedrag van € 473,35 bruto;
d. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de nog openstaande vakantiedagen van in totaal 240 uren, te weten een bedrag van € 1.309,80 bruto;
e. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan haar toekomende loon ex artikel 7:625 BW over het sub b, c en d gevorderde;
f. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het sub b, c, d en e gevorderde;
g. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten deze krachtens de daarvoor geldende zogenaamde kantonrechterstaffel vastgesteld op € 780,50 exclusief BTW, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
[eiseres] stelt daartoe -samengevat- het volgende.
Executie van het kort geding vonnis van 12 september 2002 heeft geen resultaat opgeleverd.
Nu er sprake is van een overgang van onderneming kan [gedaagde] aansprakelijk worden gesteld voor het achterstallig loon van [eiseres].
Het verweer
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
[gedaagde] voert als verweer -samengevat- het volgende aan.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van overgang van onderneming.
Bovendien heeft [gedaagde] vanaf 22 augustus 2002 [eiseres] nimmer in het bedrijf gezien of gesproken, laat staan een arbeidsovereenkomst met haar gesloten. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat [eiseres] nimmer schriftelijke toestemming van [de vorige eigenaar] heeft verkregen om werkzaam te zijn voor een andere werkgever. Tenslotte stelt [gedaagde] dat [eiseres] misbruik van procesrecht maakt.
Beoordeling van het geschil
Het gaat in deze zaak om de vraag of er sprake is van overgang van de [...] te [...]. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Uit de stellingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat (een onderdeel van) de onderneming van [de vorige eigenaar] ([cafetaria])) ten gevolge van een overeenkomst d.d. 22 augustus 2002 aan [gedaagde] is overgedragen in de zin van artikel 7:662 BW. Volgens vaste rechtspraak is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een overgang van een onderneming beslissend of de identiteit van de betrokken onderneming bewaard blijft. Dit is het geval, immers de exploitatie van het cafetariabedrijf is voortgezet.
Is sprake van een overgang van een onderneming in de zin van artikel 7:662 BW, dan gaan de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die op dat moment bij de overdragende werkgever bestonden over op de verkrijger. De vroegere werkgever houdt op werkgever te zijn; in zijn plaats treedt de verkrijgende ondernemer.
De nieuwe werkgever is achterstallig loon verschuldigd. Wat partijen terzake onderling (afwijkend) hebben afgesproken, maakt dit oordeel niet anders.
In dit geval betekent dit dat de loondoorbetalingverplichting zowel tijdens ziekte over de periode 1 april 2002 tot 5 juli 2002 alsook daarna op [gedaagde] is overgegaan. Tot 5 juli 2002 is [gedaagde] gehouden het loon door te betalen op grond van de Horeca-CAO.
Het staat vast dat [eiseres] zich met ingang van 5 juli 2002 beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van het overeengekomen werk. Dat [de vorige eigenaar] en later [gedaagde] daarvan geen gebruik hebben gemaakt, doet aan het bestaan van de loonbetalingsverplichting niet af.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] door in dienst te treden bij het benzinestation niet langer beschikbaar was voor het verrichten van werk ten behoeve van de cafetaria snijdt geen hout, nu het bij het benzinestation om een dienstverband van 20 uur per week gaat, terwijl zij bij [gedaagde] niet fulltime doch op een aantal vastgestelde dagen moest werken.
Dat er mogelijk geen sprake was van schriftelijke toestemming van [de vorige eigenaar] terzake doet aan dit oordeel niet af, nu het eventueel onthouden van die toestemming -mede gelet op het feit dat het om een parttime dienstverband gaat- geen in redelijkheid te beschermen belang van [gedaagde] zou dienen.
Van misbruik van procesrecht kan geen sprake zijn nu [eiseres] uit hoofde van artikel 7:663 BW (ook) [gedaagde] kan aanspreken voor achterstallig loon tot datum overgang onderneming.
Bovendien kan zij slechts [gedaagde] aanspreken voor loonverplichtingen ná 22 augustus 2002.
De hoogte van de vorderingen is op zich niet betwist door [gedaagde].
De vorderingen komen de kantonrechter niet onredelijk voor, zodat deze als na te melden zullen worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal gelet op de onderhavige omstandigheden worden beperkt tot 10%. De gevorderde niet weersproken buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en zijn overeenkomstig het kantonrechtertarief, zodat deze eveneens zullen worden toegewezen.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
Beslissing in de hoofdzaak
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat er per 22 augustus 2002 sprake is van een overgang van de onderneming in de zin van artikel 7:662 BW;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen:
a. een bedrag aan achterstallig loon van € 7.816,33 bruto;
b. een bedrag aan vakantiegeld over de periode van 1 juni 2001 tot en met 31 mei 2002 groot € 2.009,26 bruto en over de periode van 1 juni 2002 tot 5 december 2002 van € 473,35 bruto;
c. een bedrag aan uitbetaling van niet genoten vakantiedagen van € 1.3089,80 bruto;
d. de wettelijke verhoging over voormelde bedragen van 10%;
e. de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening;
f. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 780,50;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van [eiseres] gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op:
aan explootkosten € 81,16
aan kosten GBA/KvK €
aan griffierecht € 162,--
aan salaris gemachtigde 540,--
Totale kosten 783,16;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad behoudens de gegeven verklaring voor recht;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2003, in aanwezigheid van de griffier.