ECLI:NL:RBDOR:2003:AM2493

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/005302-03
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en poging doodslag op vrouw en dochter met beroep op eerwraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 21 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag op zijn vrouw en dochter. De verdachte, geboren in 1955 en verblijvende in een penitentiaire inrichting, heeft op 25 juni 2003 in Hendrik-Ido-Ambacht met een pistool op zijn vrouw geschoten, terwijl zijn dochter ook aanwezig was. De verdachte beroept zich op eerwraak, omdat hij zijn vrouw op heterdaad zou hebben betrapt op overspel. De rechtbank heeft echter geen bewijs gevonden dat deze claim ondersteunt, en concludeert dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een kleine ruimte met een vuurwapen heeft geschoten, wat een aanmerkelijke kans op de dood van zowel zijn vrouw als dochter met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem een gevangenisstraf van tien jaar opgelegd. Bij de strafbepaling is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen de verdachte, die eerder niet veroordeeld was maar een groot recidivegevaar vertoonde. De rechtbank heeft ook de psychologische rapporten van deskundigen in overweging genomen, die de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, die zowel geestelijk als lichamelijk langdurig met trauma's geconfronteerd zullen blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/005302-03
Zittingsdatum : 07 oktober 2003
Uitspraak : 21 oktober 2003
VERKORT STRAFVONNIS
(art. 138b Sv)
De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1955 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten,
Kerkeplaat 25 te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie - het ten laste gelegde bewezen achtend - heeft gevorderd uitgaande van 1. poging tot moord en 2. poging tot doodslag, dat de rechtbank verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 25 juni 2003 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een pistool op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 25 juni 2003 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, althans in haar richting heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De inhoud van de geschriften wordt slechts gebezigd in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd - kort samengevat - dat verdachte voorafgaand aan het schietincident zijn vrouw in de betreffende caravan op heterdaad heeft betrapt op overspel met een negroïde man. Vervolgens zou verdachte het pistool van deze man hebben afgepakt en daarmee hebben geschoten. Er zou derhalve geen sprake zijn van voorbedachte rade dan wel opzet op de dood zoals onder 1. tenlastegelegd. Veeleer zou er sprake zijn van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook de onder 2. tenlastegelegde opzet op de dood zou niet bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het onderzoek in deze zaak heeft geen enkele aanwijzing opgeleverd die het relaas van verdachte steunt, meer in het bijzonder is op het asielzoekerscentrum nergens een negroïde man gevonden met een schotwond in zijn been, hoewel verdachte voor 99% zeker zegt te zijn geweest dat hij de negroïde man in zijn been heeft geraakt en het voor iemand met een dergelijke schotwond niet makkelijk moet zijn geweest om zich snel uit de voeten te maken. Verdachtes echtgenote en dochter bevestigen evenmin verdachtes betoog over deze negroïde man in hun caravan en geen enkele getuige heeft een negroïde man de caravan zien verlaten.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte gewapend met zijn eigen pistool, de caravan heeft betreden en zeer kort daarna zijn echtgenote heeft beschoten.
Tegenover het betoog van verdachte staat dat verdachtes zoon heeft verklaard dat de relatie tussen zijn vader en stiefmoeder al lange tijd zeer slecht was en zijn vader hem een aantal maanden daarvoor had gevraagd te helpen bij het vermoorden van zijn vrouw. Tevens is gebleken dat de vrouw bij de politie en in het asielzoekerscentrum al eerder heeft gemeld dat haar man haar bedreigde. Voorts is er de verklaring van getuige [naam getuige], een bekende van verdachte, dat hij verdachte de avond voorafgaand aan de pleegdatum nog aan de bar in een café heeft gezien terwijl hij een pistool in zijn hand zat te bekijken. Tot slot blijkt uit de verklaring van verdachtes dochtertje dat verdachte kennelijk zelf al een pistool in zijn bezit had.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte, voorzover het zijn vrouw betreft, heeft gehandeld met voorbedachte rade.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat verdachte in de betreffende caravan meermalen heeft geschoten en dat daarbij zijn vrouw en zijn dochtertje aanwezig waren. Door in een dergelijke kleine ruimte zo te handelen, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan het risico dat hij niet alleen zijn vrouw maar ook zijn dochter zou doden met dien verstande dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard en op de koop toe genomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende vaststaat dat verdachte met de tenlastgelegde opzet heeft gehandeld zoals onder 2. bewezenverklaard.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.POGING TOT MOORD
2.POGING TOT DOODSLAG
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Uit het door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog - psychotherapeut, en
drs. J. Kramer, psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 3 oktober 2003 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten was er geen ziekelijke stoornis noch een gebrekkige ontwikkeling aanwezig bij verdachte. Verdachte is als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van voornoemde deskundigen. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundigen, voldoende is gebleken dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
7. De motivering van de sanctie en overige beslissingen
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft getracht zijn vrouw te vermoorden door meermalen met een pistool op haar te schieten. Hij heeft daarbij voorts zodanig geschoten op, althans in de richting van zijn zevenjarig dochtertje - die eveneens in de betreffende caravan aanwezig was - dat dit als poging tot doodslag door de rechtbank is gekwalificeerd. Dat beiden het hebben overleefd is slechts een gelukkig toeval en niet aan het handelen van verdachte te danken.
Verdachte verbleef samen met zijn vrouw en kinderen sinds 2000 in een asielzoekerscentrum. De relatie tussen verdachte en zijn vrouw is gedurende die tijd danig verslechterd en er ontstonden grote spanningen tussen hen die in niet onbelangrijke mate lijken voort te komen uit het feit dat verdachte gokte, veel alcohol gebruikte, zijn vrouw soms sloeg en zich verder ook zeer onaangenaam in het gezin gedroeg. Echter naar verdachte heeft verklaard ging de opstelling van zijn vrouw in tegen wat hij zag als traditionele Koerdische normen en waarden. Zijn vrouw wees hem af stelt verdachte. Niet duidelijk is of het door verdachte gestelde motief, eerwraak in reactie op een vermoeden van overspel, werkelijk aan zijn gedrag ten grondslag heeft gelegen of dat hij gewoon genoeg had van zijn vrouw (verdachte betitelt haar immers als "hoer" en "van de duivel"), van haar af wilde en zich daarbij op traditioneel Koerdische normen en waarden beriep.
Met betrekking tot de ernst van de feiten en de omstandigheden betrekt de rechtbank voorts in haar oordeel dat zijn vrouw de sporen van zijn gedrag, meerdere kogels, nog meedraagt en dat daarop nog operatief ingrijpen moet volgen en dat zij en haar dochter zowel geestelijk als lichamelijk nog langdurig met een trauma geconfronteerd zullen blijven. Voorts weegt de rechtbank mee dat de feiten op klaarlichte dag in een asielzoekerscentrum zijn gepleegd, waarvan bekend mag worden verondersteld dat tenminste een deel van de bewoners kampt met diepgevoelde herinneringen aan dood en geweld, en welk asielzoekerscentrum bovendien nog gedurende een aantal uren binnenstebuiten is gekeerd op zoek naar onder andere de door verdachte gesuggereerde negroïde man met schotwond.
Het behoeft weinig betoog dat verdachte door het plegen van deze feiten de meest ernstige misdrijven welke ons Wetboek van Strafrecht kent, heeft begaan. Dergelijke feiten zijn natuurlijk in de eerste plaats voor de direct betrokkenen bijzonder traumatiserend en kunnen tot langdurige psychische schade bij hen leiden. In de tweede plaats veroorzaken dergelijke feiten en met name de wijze waarop zij zijn gepleegd en de motieven die daaraan ten grondslag hebben gelegen, in de samenleving gevoelens van afschuw en onbegrip en versterken zij ook in hoge mate de heersende gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Bovendien schaden zij het aanzien van asielzoekers.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat door het plegen van de onderhavige strafbare feiten zoals hiervoor genoemd en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van zeer aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte zoals door de deskundigen Kobussen en Kramer, beiden voornoemd, vastgesteld. Zij houdt tevens rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht in de over hem door laatstgenoemde deskundigen en Th.J.G. Bakkum, psychiater van de FPD, opgemaakte rapporten en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken.
Als strafverminderende omstandigheid merkt de rechtbank aan dat verdachte hier ten lande niet eerder is veroordeeld.
Als strafverzwarende omstandigheden merkt de rechtbank aan de houding van verdachte ter terechtzitting ten aanzien van de pleegde feiten en verdachtes volledig gebrek aan empathie en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de veiligheid van allereerst zijn vrouw en kinderen langere tijd te beschermen. Van enig inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen en de gevolgen daarvan is nauwelijks sprake. Verdachte heeft te kennen gegeven slechts te hebben gehandeld ter bescherming van zijn (familie)eer. Dit doet de rechtbank - met de rapporteurs die de kans op herhaling groot achten - vrezen voor het moment waarop verdachte wederom zal terugkeren in de maatschappij.
De rechtbank heeft hierbij nog acht geslagen op de verklaring van verdachte dat hij in zijn vaderland als guerrillastrijder betrokken is geweest bij het doden van Irakese soldaten, waarvoor hij tot de doodstraf zou zijn veroordeeld. Na zijn invrijheidstelling aldaar heeft verdachte 18 jaar in het Koerdische leger gevochten. Verdachte heeft verklaard: "Ik ben opgegroeid met wapens, een wapen is mijn broer, wij horen bij elkaar."
Alles afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de samenleving langdurig moet worden beschermd tegen verdachte en acht zij het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN TIEN (10) JAREN.
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. E.C. Koekman, voorzitter,
en mrs. A.P. Hameete en M.A.C. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van [naam griffier], griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2003.