ECLI:NL:RBDOR:2003:AH8750

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
26 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/006191-02
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en ontucht na inconsistenties in getuigenverklaringen

In de zaak voor de Rechtbank Dordrecht, met parketnummer 11/006191-02, is op 26 juni 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht. De zitting vond plaats op 12 juni 2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldeed en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde een veroordeling van de verdachte, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De benadeelde partij voegde zich schriftelijk in het geding, maar de rechtbank verklaarde deze niet ontvankelijk in haar vordering, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd.

De rechtbank heeft de bewijsvoering grondig onderzocht en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank wees op de inconsistenties in de verklaringen van de aangever, die voornamelijk gebaseerd waren op 'de auditu'-verklaringen van getuigen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de aangever op belangrijke punten tegenstrijdig waren en dat er geen authentiek bewijsmateriaal aanwezig was dat de beschuldigingen ondersteunde. De rechtbank concludeerde dat er te veel twijfel bestond over de feiten en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in haar vordering en veroordeelde deze in de kosten van de verdediging. Het vonnis werd uitgesproken door de voorzitter en de rechters in tegenwoordigheid van de griffier, waarbij opgemerkt werd dat de afwezigheid van twee rechters hen verhinderde het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/006191-02
Zittingsdatum : 12 juni 2003
Uitspraak : 26 juni 2003
VERKORT STRAFVONNIS
(art. 138b Sv)
De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen:
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1937 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
Overigens is de geadresseerde niet als ingezetene ingeschreven in de GBA en is zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - bij beide feiten het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij], [adres benadeelde partij].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van €10.000,--, ter zake van een voorschot smartengeld, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, proceskosten en wettelijke rente, thans begroot op nihil.
De officier van justitie heeft te dien aanzien gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en daarbij een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Namens de verdachte is de aansprakelijkheid van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
De vrijspraak
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De recht-bank spreekt de verdachte dan ook vrij van al hetgeen hem te laste is gelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank het navolgende.
Het belastend bewijsmateriaal zoals dit in het dossier is opgenomen en tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is geweest is ten principale uitsluitend en alleen gebaseerd op verklaringen zoals die zijn afgelegd door de aangever [naam aangever]. Immers, de zich in het dossier bevindende belastende getuigenverklaringen bevatten ten aanzien van de ten laste ge-legde feiten uitsluitend hetgeen de getuigen van aangever hebben vernomen omtrent het vermeende misbruik door verdachte, zogenoemde 'de auditu'- verklaringen. Authentieke verklaringen met betrekking tot het ten laste gelegde die niet tot verklaringen van aangever zijn te herleiden, of die niet aangever als bron hebben, zijn niet in het dossier voorhan-den.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de verklaringen van aangever op belangrijke punten inconsistent zijn. Ter illustratie wijst de rechtbank op verklaringen van aangever waarin deze aangeeft zo zeer onder druk van de dominante verdachte te staan dat hij niet bij machte was hem tegen te spreken en zijn wensen op seksueel gebied te weerstaan. Aan de andere kant verklaart aangever dat hij zelf kon bepalen of verdachte bij het pijpen al dan niet in hem klaar kwam, dan wel dat hij weigerde dat verdachte hem anaal penetreerde.
De verklaringen van aangever zijn veelal vaag en in algemene termen gesteld en vrijwel zonder ondersteuning met essentiële details. Op onderdelen zijn de verklaringen van aangever bovendien ongeloofwaardig en in tegenstelling met verklaringen van 'de auditu'-getuigen. Zo wijst de rechtbank - enkel en uitsluitend bij wijze van voorbeeld - op de verklaring van aangever omtrent foto's die verdachte van hem zou hebben gemaakt en waarop aangever naakt zou zijn afgebeeld. Deze foto's heeft hij naar zijn verklaring laten zien aan zijn vriendin [naam vriendin]. Deze vriendin verklaart omtrent deze foto's echter dat aangever (haar vriend) slechts met ontboot bovenlijf en een half open gulp staat afge-beeld en dat er op de foto's verder niets bijzonders was te zien. Zij geeft aan nooit 'bloot' foto's (van haar vriend), aangever, te hebben gezien.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat in diverse 'de auditu'-verklaringen conclusies worden getrokken ten aanzien van het gedrag van verdachte die geen steun vinden in de overige gedingstukken en die veeleer lijken te zijn gebaseerd op een verdere 'inkleuring' door de getuige naar aanleiding van het contact tussen [naam aangever] en de betreffende getuige.
Zoals overwogen is er in het dossier buiten de, al dan niet middellijke, verklaringen van aangever geen authentiek ander bewijsmateriaal aanwezig. Ook het bandje met daarop een tele-foongesprek tussen aangever en verdachte bevat onvoldoende duidelijke aanknopings-punten met de ten laste gelegde feiten.
Verdachte heeft de beweerdelijk seksuele handelingen met aangever steeds in alle toon-aarden bij politie en de rechter-commissaris ontkend. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting sluit de rechtbank evenwel niet uit dat er tussen verdachte en diens pleegzoon, aangever, sprake is geweest van een van het normale patroon afwijkende relatie. Zo heeft verdachte aangegeven dat hij veel van zijn pleegzoon hield en dat er (wellicht) een te nauwe band tussen hen was ontstaan. De rechtbank wil niet uitsluiten dat deze band op sommige momenten een seksueel getinte lading had, dan wel, dat een dergelijke lading door aangever als zodanig kon worden ervaren.
De rechtbank is echter tevens van oordeel dat uit het voorhanden zijnde bewijsmateriaal niet de conclusie kan worden getrokken dat de seksuele gedragingen zoals ten laste gelegd zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan. Daarvoor acht de rechtbank te veel twijfel aanwezig. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders volgen dan dat de te laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht. Verdachte dient daarvan dan ook volledig te worden vrijgesproken.
5. De overige beslissingen
De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering verklaren, nu aan de verdachte dienaangaande geen straf of maatregel wordt opgelegd, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt.
6. De beslissing
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij] in de kosten, door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. C.M. van Esch en mr. M.J.A. Plaisier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2003.
Door afwezigheid zijn mr. C.M. van Esch en mr. M.J.A. Plaisier voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.