ECLI:NL:RBDOR:2003:AF8684

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40981 HA ZA 01-2759
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot erkenning van boedelschuld als bijzondere faillissementskosten in faillissement van Central Administration Services B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 14 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap DE HOOGHE STEE B.V. (hierna: DHS) en de curator van Central Administration Services B.V. (hierna: CAS), die in staat van faillissement was verklaard. DHS vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat een boedelschuld, ontstaan uit een huurovereenkomst met CAS, als 'bijzondere faillissementskosten' moest worden aangemerkt. Dit zou betekenen dat deze schuld voorrang zou krijgen bij de verdeling van de opbrengst uit de verkoop van roerende zaken die zich in het gehuurde bevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst al bestond ten tijde van de faillietverklaring en dat de kosten die DHS vorderde niet specifiek waren gemaakt om een bepaalde bate voor de boedel te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het gebruik van het gehuurde en de gerealiseerde opbrengst, waardoor de boedelschuld niet als 'bijzondere faillissementskosten' kon worden aangemerkt. De primaire vordering van DHS werd afgewezen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de boedelschuld onder de 'algemene faillissementskosten' viel, wat betekende dat deze niet voorrang had op de opbrengst. De curator had met de Bank afgesproken dat de opbrengst aan de Bank zou worden afgedragen, wat ook werd bevestigd door de rechtbank. De subsidiaire vordering van DHS werd eveneens afgewezen. De rechtbank veroordeelde DHS in de proceskosten, terwijl de curator in de reconventie ook in de kosten werd veroordeeld.

Uitspraak

Zaak- en rolnummer: 40981 / HA ZA 01-2759
Datum uitspraak: 14 mei 2003
RECHTBANK DORDRECHT
vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE HOOGHE STEE B.V.,
gevestigd te Doorwerth,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. L.B.A. van Logtestijn,
tegen
Mr. Drs. J.L.M. GROENEWEGEN,
kantoorhoudende te Utrecht,
handelende in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CENTRAL ADMINISTRATION SERVICES B.V., gevestigd te Vianen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. V.J. Groot.
Partijen worden hierna ook aangeduid als "DHS", respectievelijk "de Curator".
Het procesverloop
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
· dagvaarding van 26 januari 2001;
· conclusie van eis, met 4 producties;
· conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met 2 producties;
· tussenvonnis van 13 maart 2002, waarbij een comparitie van partijen werd gelast;
· proces-verbaal van comparitie van partijen van 13 mei 2002, alsmede de daarin bedoelde stukken: conclusie van antwoord in reconventie met 3 producties en de brief van Mr. D.J. Bos van 7 mei 2002, met de daarbij behorende brieven van 27maart, 29 maart en 5 april 2002;
· conclusie van repliek in conventie, met 7 producties;
· conclusie van dupliek in conventie;
· akte in conventie zijdens DHS, met 1 productie;
· akte in conventie zijdens de Curator.
De vaststaande feiten
2.1 Op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds erkend, danwel niet of niet voldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, wordt het volgende, zakelijk samengevat, als vaststaand aangemerkt.
2.2 Krachtens overeenkomst van 27 april 1999 (productie 1 bij conclusie van eis in conventie) verhuurde DHS aan Central Administration Services B.V., gevestigd te Vianen (hierna: "CAS") bedrijfsruimte.
2.3 Bij vonnis van deze rechtbank van 29 november 2000 is CAS in staat van faillissement verklaard, waarbij de Curator als zodanig werd aangesteld.
2.4 Bij faxbericht van 1 december 2000 heeft DHS de huurovereenkomst ontbonden en voorts opgezegd tegen 1 maart 2001.
2.5 De Curator heeft het gehuurde per 1 maart 2001 ontruimd en ter beschikking gesteld aan DHS.
2.6 Over de periode 1 december 2000 tot 1 maart 2001 is geen huur c.q. gebruiksvergoeding, evenmin vergoeding van energie- en waterleveranties betaald aan DHS. De vordering van DHS tot betaling van die bedragen vormt een boedelschuld in het faillissement van CAS (hierna: "de Boedelschuld").
2.7 De aan CAS en de met CAS gelieerde vennootschappen toebehorende roerende zaken welke zich in het gehuurde bevonden waren tot zekerheid aan ING Bank N.V. (hierna: "de Bank") 'stil' verpand.
2.8 Omstreeks 14 december 2000 heeft de Curator die roerende zaken, welke zich in het gehuurde bevonden met toestemming van de Bank verkocht waarbij NLG 201.100,- als opbrengst (hierna: "de Opbrengst") werd gerealiseerd. De Opbrengst is op de faillissementsrekening gestort.
De vordering in conventie
3.1 DHS vordert dat de rechtbank bij vonnis
primair:
1. voor recht verklaart dat de Boedelschuld dient te worden aangemerkt als 'bijzondere faillissementskosten', welke uit de Opbrengst als eerste dienen te worden voldaan;
2. de Curator veroordeelt en beveelt om uit de Opbrengst allereerst de Boedelschuld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen met ingang van de dag der dagvaarding, te voldoen tot aan het totale beloop van de Opbrengst en hetgeen daarna van de Boedelschuld resteert te erkennen en te behandelen als 'algemene faillissementskosten' in de zin van art. 182, lid 1 Fw.;
subsidiair:
3.1 de Curator veroordeelt en beveelt om de Opbrengst niet integraal door te betalen aan de Bank, doch eerst na omslag van de 'algemene faillissementskosten' in de zin van art. 182, lid 1 Fw.; zowel primair, als subsidiair: de Curator veroordeelt in de proceskosten. DHS legt, onder verwijzing naar literatuur en jurisprudentie, aan haar vordering onder meer het volgende ten grondslag.
3.2 De Boedelschuld vormt 'bijzondere faillissementskosten' ten aanzien van de Opbrengst, omdat de Curator door de voortzetting van het gebruik van het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst c.q. gedurende de opzegtermijn de Opbrengst heeft kunnen realiseren.
3.3 Indien en voorzover de Boedelschuld niet als 'bijzondere faillissementskosten' kan worden aangemerkt, maakt de Boedelschuld deel uit van de 'algemene faillissementskosten' bedoeld in art. 182 Fw. De Boedelschuld dient ook over de Opbrengst te worden omgeslagen, omdat de Bank de aan haar verpande zaken niet als separatist heeft verkocht, maar deze door de Curator heeft laten verkopen en de Opbrengst op de faillissementsrekening heeft laten storten.
3.4 Het pandrecht van de Bank op de roerende zaken is met de verkoop door de Curator vervallen. De Bank heeft nog slechts een recht van voorrang op de Opbrengst. Er is geen sprake van 'oneigenlijke lossing' van het pandrecht door de Curator analoog aan het bepaalde in art. 58, lid 2 Fw.
3.5 Door storting van de Opbrengst op de faillissementsrekening is deze deel gaan uitmaken van de faillissementsboedel.
Het verweer in conventie
4.1 De Curator voert, onder verwijzing naar literatuur en jurisprudentie, gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van DHS in de proceskosten. De Curator voert daarbij onder meer het volgende aan.
4.2 DHS heeft geen belang bij haar vorderingen, omdat de Opbrengst niet in de faillissementsboedel is gevloeid en er sprake is van een negatieve boedel.
4.3 DHS wist van meet af aan dat haar vorderingen geen kans van slagen hebben, maar wel leiden tot een verhoging van de 'algemene faillissementskosten'. Door desalniettemin de vorderingen in te stellen en door te zetten maakt DHS misbruik van procesbevoegdheid.
4.4 De Boedelschuld kan niet worden aangemerkt als 'bijzondere faillissementskosten' ten aanzien van de Opbrengst, omdat de 'bijzondere faillissementskosten' slechts die kosten omvatten, welke specifiek zijn gemaakt/ontstaan voor het verkrijgen van een bepaalde bate ten behoeve van de faillissementsboedel. Hiervan is geen sprake, omdat
(a) geen causaal verband bestaat tussen het gebruik van het gehuurde en het realiseren van de Opbrengst, en
(b) de Opbrengst niet in de faillissementsboedel valt.
4.5 De Opbrengst is niet in de faillissementsboedel gevallen, maar komt toe aan de Bank. De Curator is met de Bank overeengekomen dat hij de verpande zaken ten behoeve van de Bank zou verkopen en de Opbrengst aan de Bank zou afstaan, onder aftrek van een boedelbijdrage, waartegenover de Bank afstand deed van haar pandrecht. Er is dus sprake van oneigenlijke lossing, analoog aan het bepaalde in art. 58, lid 2 Fw. De Opbrengst is slechts geparkeerd op de faillissementsrekening in afwachting van de uitwinning van andere zekerheden en de uitkomst van deze procedure, omdat daardoor een hogere rente kan worden gerealiseerd.
4.6 De Boedelschuld behoort tot de 'algemene faillissementskosten' als bedoeld in art. 182 Fw. Omdat de Opbrengst niet in de faillissementsboedel valt, maar aan de Bank als pandhouder toekomt, kan de Boedelschuld krachtens art. 182, lid 1 Fw. niet over de Opbrengst worden omgeslagen.
De vordering in reconventie
5.1 De Curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat DHS niet gerechtigd is haar vordering uit hoofde van de huurovereenkomst met CAS te verrekenen met een terzake van de vordering in conventie en reconventie ten laste van DHS uit te spreken veroordeling in de proceskosten, met veroordeling van DHS in de proceskosten.
5.2 De Curator verwijst naar zijn stellingen in conventie over gebrek aan belang bij de vorderingen in conventie en misbruik van bevoegdheid door DHS. Het instellen c.q. doorzetten van de procedure is voorts onrechtmatig. Dan zou het, volgens de Curator, onrechtmatig zijn indien DHS haar vordering uit hoofde van de huurovereenkomst met CAS zou verrekenen met een te haren laste uit te spreken kostenveroordeling. Voorts verbieden de redelijkheid en billijkheid DHS zodanige verrekening.
Het verweer in reconventie
6.1 DHS voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de Curator in de proceskosten.
6.2 DHS voert aan dat haar vorderingen in conventie wel degelijk kans van slagen hebben.
6.3 Voorts voert DHS aan dat geen sprake is van opzettelijk toegebrachte schade als bedoeld in art. 6: 135, sub b BW, zodat een eventueel ten laste van DHS uit te spreken proceskostenveroordeling verrekenbaar is met haar vordering uit hoofde van de huurovereenkomst.
De beoordeling van het geschil
In conventie
7.1 De meest verstrekkende verweren zijn het verweer dat DHS geen belang heeft bij haar vorderingen en het verweer dat DHS misbruik maakt van procesbevoegdheid.
7.2 Het belang van DHS bij haar primaire vordering ligt daarin dat zij, indien haar stelling dat de Boedelschuld ten opzichte van de Opbrengst als 'bijzondere faillissementskosten' dient te worden aangemerkt, wordt gehonoreerd, zij een mogelijkheid heeft tot inning van haar vordering, welke zij anders ontbeert.
7.3 Waar het niet op voorhand volstrekt duidelijk was, dat de primaire vordering van DHS geen enkele kans van slagen had, zoals ook blijkt uit de discussie over dit onderwerp in de literatuur, heeft DHS door haar vordering tegen de Curator in te stellen haar bevoegdheid niet misbruikt. Nu de Curator geen andere gronden heeft aangevoerd ter onderbouwing van dit verweer, wordt het verworpen.
8.1 Het lot van de primaire vordering is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de Boedelschuld valt aan te merken als 'bijzondere faillissementskosten' de Opbrengst betreffende.
8.2 Onder de 'algemene faillissementskosten' bedoeld in art. 182 Fw. worden alle boedelschulden begrepen, behalve de 'bijzondere faillissementskosten' (HR 30 juni 1995, NJ 1996, 554).
8.3 Onder 'bijzondere faillissementskosten' worden, mede gelet op het in art. 3: 277 BW bepaalde, verstaan: de kosten welke noodzakelijkerwijs zijn gemaakt c.q. ontstaan om een bepaalde bate voor de boedel te verkrijgen.
8.4 De aard van het onderscheid tussen 'bijzondere' en 'algemene faillissementskosten', de onder 8.3 genoemde beschrijving van 'bijzondere faillissementskosten', alsmede de omstandigheid dat een schuldeiser van een vordering welke als zodanige 'bijzondere faillissementskosten' wordt aangemerkt praktisch steeds betaling verkrijgt, ook indien het actief van de faillissementsboedel onvoldoende is om alle boedelschulden te dekken, nopen ertoe het begrip 'bijzondere faillissementskosten' beperkend uit te leggen, zodat slechts de kosten die uitsluitend met de onder 8.3 genoemde strekking zijn gemaakt c.q. ontstaan eronder begrepen worden.
8.5 Aldus uitgelegd kan de Boedelschuld niet worden aangemerkt als 'bijzondere faillissementskosten'. De huurovereenkomst bestond reeds ten tijde van de faillietverklaring. De enkele omstandigheid dat de te verkopen roerende zaken zich in het gehuurde bevonden maakt de huur c.q. gebruiksvergoeding over de periode na de faillietverklaring nog geen 'bijzondere faillissementskosten'.
8.6 De primaire vordering zal derhalve worden afgewezen.
9.1 Uit hetgeen onder 8. is overwogen vloeit voort dat de Boedelschuld onder het begrip 'algemene faillissementskosten' als bedoeld in art. 182, lid 1 Fw. begrepen dient te worden.
9.2 De subsidiaire vordering steunt op de opvatting dat in het onderhavige geval geen (oneigenlijke) lossing van de verpande zaken heeft plaatsgevonden. DHS bestrijdt kennelijk niet dat door de Curator met de Bank is overeengekomen dat de Bank afstand zou doen van haar pandrecht wanneer de Opbrengst (onder aftrek van een boedelbijdrage) aan haar zou worden afgedragen. Niettemin is volgens DHS van (oneigenlijke) lossing geen sprake, omdat de Opbrengst niet direct en rechtstreeks aan de Bank is afgedragen, maar op de boedelrekening is gestort en dus deel is gaan uitmaken van de faillissementsboedel.
9.3 Deze opvatting wordt verworpen. Doorslaggevend is dat de Bank middels de hiervoor bedoelde overeenkomst met de Curator gebruik heeft gemaakt van haar rechten als separatist. Derhalve is de Bank buiten de omslag van de faillissementskosten gebleven. De omstandigheid dat de Opbrengst op de boedelrekening is gestort brengt daarin geen verandering. De Opbrengst is weliswaar vermengd met het op de boedelrekening aanwezige tegoed van de faillissementsboedel, maar dat neemt niet weg dat alsnog (een bedrag gelijk aan) de Opbrengst aan de Bank dient te worden afgedragen zonder omslag van faillissementskosten.
9.4 Ook de subsidiaire vordering zal derhalve worden afgewezen.
10. DHS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
In reconventie
11.1 Uit hetgeen in conventie onder 7. is overwogen blijkt dat DHS belang bij haar vorderingen niet kan worden ontzegd en dat zij geen misbruik van procesbevoegdheid heeft gemaakt.
11.2 De Curator heeft zijn stelling van onrechtmatig handelen van DHS, dan wel handelen in strijd met redelijkheid en billijkheid, niet anders onderbouwd dan dat DHS haar procesbevoegdheid misbruikt en om die reden niet gerechtigd is verrekening toe te passen. Die stellingen van de Curator worden derhalve verworpen.
11.3 Om bovengenoemde redenen zal de vordering in reconventie worden afgewezen en zal de Curator als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank:
in conventie
Wijst de vorderingen af;
Veroordeelt DHS in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Curator bepaald op € 2.698,50 aan salaris van de procureur en € 870,80 aan verschotten (griffierecht);
in reconventie
Wijst de vordering af;
Veroordeelt de Curator in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van DHS bepaald op € 331,- aan salaris van de procureur en nihil aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.G.J. de Heij, E.B. Rank-Berenschot en W.P. Sprenger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank van woensdag 14 mei 2003.