ECLI:NL:RBDOR:2003:AF5931

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
18 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/005410-02
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake meervoudige verkrachting van minderjarige door ex-vriend

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 18 maart 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meervoudige verkrachting van een minderjarige. De verdachte, geboren in 1970, verbleef op het moment van de uitspraak in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid. De tenlastelegging omvatte ernstige seksuele misdragingen tegen het dochtertje van zijn ex-vriendin, die op het moment van de feiten slechts 8 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaar het slachtoffer meermalen verkracht en gedwongen tot andere seksuele handelingen, waarbij hij geweld en bedreigingen heeft gebruikt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de seksuele handelingen na 25 februari 2002 heeft gepleegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling voor alcoholmisbruik en deelname aan een gedragstraining voor seksuele delinquenten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door deskundigen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/005410-02
Zittingsdatum : 04 maart 2003
Uitspraak : 18 maart 2003
VERKORT STRAFVONNIS
(art. 138b Sv)
De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring Overmaze, Willem Alexanderweg 21 te Maastricht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie - het ten laste gelegde bewezen achtend - heeft gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor hetgeen onder 1. primair en subsidiair en onder 2. primair en subsidiair ten laste is gelegd en heeft daarnaast een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2. primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de aan verdachte tenlastegelegde seksuele handelingen in de periode van 26 februari 1998 tot en met 25 februari 2002, zich na die periode tot aan 27 augustus 2002 naar aard, plaats en frequentie op gelijksoortige wijze hebben voorgedaan. Weliswaar sluit de rechtbank niet uit dat verdachte - gelet op zijn relatie met het slachtoffer - na de
datum van 25 februari 2002 seksuele handelingen met het slachtoffer heeft verricht, maar de rechtbank kan niet vaststellen welke handelingen dat zouden zijn geweest en waaruit de ermee gepaard gaande dwang precies zou hebben bestaan.
Verdachte zal dan ook van het onder 2. tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 26 februari 1998 tot en met 25 februari 2002 te Leerdam door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]1990) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende hij verdachte,
- zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en
- zijn penis tegen haar vagina aan geduwd en
- zijn vinger in haar vagina geduwd en
- zich afgetrokken in de afwezigheid van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] aan haar tepels en haar lichaam betast en
- die [slachtoffer] op haar buik gekust en
- die [salchtoffer] gedwongen zijn penis af te trekken en te betasten,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhed en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte,
- die [slachtoffer] met een mes heeft bedreigd en
- die [slachtoffer] met een badjaskoord heeft vastgebonden en
- de kleding van die [slachtoffer]heeft uitgetrokken en
- die [slachtoffer]op haar bed heeft gegooid en
- een sok in haar mond heeft gedaan en
- aan haar haren heeft getrokken en
- in haar gezicht, heeft geslagen en/of gestompt en
- tegen de achterkant van het hoofd van die [slachtoffer] aan geduwd en
- tegen die [slachtoffer]heeft gezegd, dat ze het aan niemand mocht vertellen, anders zou hij haar en haar moeder kapot maken en die [slachtoffer] verrot slaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
1. VERKRACHTING, MEERMALEN GEPLEEGD,
strafbaar gesteld bij artikel 242 (oud) juncto artikel 57 van het Wetboek van Straf-recht.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 4 februari 2003 alsmede een faxbericht van 3 maart 2003 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Uit het onderzoek blijken duidelijke aanwijzingen van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis van onderzochte, ook ten tijde van het ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rapporteur is onderzochte voor die feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar op grond van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een anti-sociale persoonheidsstoornis die onder meer heeft geleid tot gebreken in gewetensfuncties en empathische vermogens en geneigdheid tot misbruik en afhankelijkheid van psycho-actieve middelen.
Uit het door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch & forensisch psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 10 februari 2003 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
Bij betrokkene is sprake van een alcoholafhankelijkheid in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline, theatrale en afhankelijke trekken. Verder was tijdens het begaan van het hem tenlastegelegde feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Genoemde stoornissen hebben betrokkene's gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde wel beïnvloed, maar niet in die mate bepaald dat betrokkene's tenlastegelegde gedrag daar grotendeels uit verklaard zou kunnen worden. Betrokkene moet zich op zijn minst tussentijds bewust geweest zijn van zijn misbruik. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd betrokkene als enigszins/licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tenlastegelegde.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voornoemde deskundigen. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende is gebleken dat de tenlastegelegde feiten in enigszins ver-minderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
7. De motivering van sanctie en overige beslissingen
7.1 De hoofdsanctie
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaar meermalen het dochtertje van zijn ex-vriendin verkracht en haar gedwongen tot het ondergaan van andere seksuele handelingen. Hij heeft daarbij telkens diverse soorten van lichamelijk geweld, bedreigingen met geweld en intimidatie gebruikt. Het jonge slachtoffer was bij de aanvang van de seksuele handelingen door verdachte slechts 8 jaar oud.
Verdachte heeft bij zijn handelen alleen oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en heeft zich op generlei wijze bekommerd om de gevoelens van het jonge slachtoffer.
Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van dergelijke nog (heel) jonge kinderen. De feiten zijn des te ernstiger nu verdachte bij zijn ex-vriendin en het jong slachtoffer inwoonde en door haar als een vader-figuur werd gezien. Met name het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen heeft verdachte op ernstige wijze heeft geschaad.
Het hoeft weinig betoog dat feiten als de onderhavige in de samenleving gevoelens van afschuw oproepen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gezien de aard, de ernst en de duur van de strafbare feiten is een gevangenisstraf van langere duur onontkoombaar.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt de rechtbank rekening met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, als ook met zijn overige persoonlijke omstandigheden zoals deze naar voren zijn gebracht in het over hem door de Stichting Reclassering te Dordrecht opgemaakte rapport, en in de rapportages van de deskundigen en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Ten voordele van verdachte weegt daarbij mee dat verdachte nog niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen ter zake van zedendelicten.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden een passende en geboden sanctie.
De rechtbank is met voornoemde deskundigen van oordeel dat, teneinde de recidivekans zoveel mogelijk in te perken, verdachte moet worden behandeld voor zijn alcoholmisbruik -en afhankelijkheid en dat hij een gedragstraining voor seksuele delinquenten dient te volgen. Tevens acht zij het van wezenlijk belang dat verdachte na zijn detentie zal worden begeleid door de reclassering. Op grond hiervan zal de rechtbank een gedeelte van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaar-delijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar, en daaraan koppelen de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact en het ondergaan van voornoemde behandelingen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
Naast de voormelde artikelen zijn van toepassing de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2. primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hier onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN ZESENDERTIG MAANDEN,
en bepaalt dat een gedeelte van deze straf - groot ZES MAANDEN - NIET zal worden tenuitvoergelegd, tenzij een rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op TWEE JAREN bepaalde PROEFTIJD aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de na te noemen bijzondere voorwaarden;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDEN:
I. dat de veroordeel-de zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering te Dordrecht, zolang deze instelling dat nodig oordeelt;
II. dat de veroordeelde een gedragstraining voor seksuele delinquenten zal volgen, zoals geadviseerd door de Stichting Reclassering, voornoemd, in haar advies van 26 februari 2003 en de deskundigen Blansjaar en Baneke, voornoemd, in hun rapporten van 4 en 10 februari 2003;
III. dat de veroordeelde een behandeling zal ondergaan voor zijn alcoholmisbruik -en afhankelijkheid in een gespecialiseerde klinische of dagklinische instelling, zoals geadviseerd door de Stichting Reclassering, voornoemd, in haar advies van 26 februari 2003 en de deskundigen Blansjaar en Baneke, voornoemd, in hun rapporten van 4 en 10 februari 2003;
IV. bepaalt dat voor wat betreft de duur van de vorengenoemde behandelingen geldt in het kader van deze bijzondere voorwaarden maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geoordeeld;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de nale-ving van deze bijzondere voorwaarden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. T.F. van der Lugt, voorzitter,
en mrs. A.P. Hameete en S.R.B. Walther, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2003.
Mr. Walther is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.