ECLI:NL:RBDOR:2002:AF2576

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R 99/294
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.G.J. de Heij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schuldsanering en tekortkomingen in verplichtingen

Op 11 december 2002 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van de schuldsanering van de schuldenares, die in 1999 was uitgesproken. De schuldenares had een saneringsplan dat liep tot 24 november 2002, maar tijdens de zitting op 11 december 2002 werd vastgesteld dat zij niet aan haar verplichtingen had voldaan. De schuldeiser Woondrecht en de bewindvoerder stelden dat er nieuwe schulden waren ontstaan, wat leidde tot een aanzienlijke huurachterstand die was opgelopen van circa € 600,- in november 1999 tot ongeveer € 2.241,67 in november 2002. De rechtbank kreeg ook te horen dat de schuldenares in mei 2000 was gescheiden en dat de huurachterstand sindsdien niet verder was opgelopen, maar dit werd betwist door de schuldeiser.

De rechtbank concludeerde dat de schuldenares tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de schuldsanering, waaronder de verplichting om geen bovenmatige schulden te laten ontstaan. Dit tekortschieten kon haar worden toegerekend, en de rechtbank zag geen aanleiding om deze tekortkoming buiten beschouwing te laten. De rechtbank besloot het salaris van de bewindvoerder vast te stellen op € 1.083,70, inclusief omzetbelasting, en bepaalde dat de kosten van de publicaties ten laste van de schuldenares komen, voor zover het boedelactief toereikend is. De uitspraak werd gedaan door mr. P.G.J. de Heij en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

beëindiging schuldsanering
geen schone lei
insolventienummer: 99/294 R
nummer verklaring: DOR0119901005
uitspraakdatum: 11 december 2002
RECHTBANK DORDRECHT,
Bij vonnis van deze kamer van 24 november 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[Schuldenares]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 november 2000 is het saneringsplan vastgesteld, waarin de looptijd is bepaald op 3 jaar, derhalve tot 24 november 2002.
Ter zitting van 11 december 2002 zijn de schuldenares, de bewindvoerder en de schuldeiser Woondrecht, vertegenwoordigd door [medewerker] van BSB & Partners, gehoord met betrekking tot de vraag of schuldenares aan haar verplichtingen heeft voldaan. De schuldeiser en de bewindvoerder hebben zich op het standpunt gesteld dat schuldenares niet aan haar verplichtingen heeft voldaan omdat nieuwe schulden zijn ontstaan. De rechter-commissaris heeft zich schriftelijk bij dit oordeel aangesloten.
Woondrecht heeft een overzicht van huurbetalingen overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat gedurende de regeling de reeds bij aanvang daarvan bestaande huurachterstand is opgelopen van circa € 600,- in november 1999 tot circa € 1.200,- in mei 2000, vervolgens verder oplopend tot € 2.241,67 per november 2002. In totaal zijn volgens dat overzicht sinds juli 2000 elf huurtermijnen onbetaald gebleven.
Bij gelegenheid van de behandeling van een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de regeling op 6 februari 2002 heeft schuldenares verklaard dat zij in mei 2000 is gescheiden, dat nadien de huurachterstand niet verder is opgelopen en dat zij voordien niet verantwoordelijk was voor de huurbetalingen. Zij heeft het door Woondrecht overgelgde overzicht bestreden. Niettemin staat voldoende vast dat de huurachterstand ook na mei 2000 aanzienlijk is opgelopen nu schuldenares bij vonnis van de kantonrechter van 20 september 2001 is veroordeeld tot betaling van ƒ 5.808,02 terzake van achterstallige huur tot 1 juli 2001. De bewindvoerder heeft de rechtbank voorts bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat pas in juli 2002 een huurtermijn is betaald met vermelding dat die betaling ziet op de huur van april 2002.
Tot de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen behoren naast de door het saneringsplan opgelegde verplichtingen ook te worden gerekend algemene verplichtingen zoals de verplichting geen bovenmatige schulden te laten ontstaan. Dat blijkt ook daaruit dat volgens artikel 350 Fw. het laten ontstaan van bovenmatige schulden reden kan zijn de regeling tussentijds te beëindigen. Aan deze verplichting heeft schuldenares zich niet gehouden. Het is de rechtbank niet gebleken dat haar dat niet kan worden aangerekend. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat de tekortkoming gezien de bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Derhalve moet worden beslist als hierna vermeld.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties kunnen uit de boedel worden voldaan voorzover het boedelactief toereikend is en komen dus voor het overige ten laste van de Staat.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenares in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- stelt vast dat deze tekortkoming schuldenares kan worden toegerekend;
- stelt het salaris van de bewindvoerder vast op € 1.083,70, inclusief de omzetbelasting en bepaalt dat dit ten laste van schuldenares komt;
- bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van schuldenares komen voorzover het boedelactief toereikend is en overigens ten laste van de Staat komen.
Gewezen door mr. P.G.J. de Heij, lid van de eerste enkelvoudige kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.1
1Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een procureur binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.