RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 19 januari 2001 heeft verweerder geweigerd om aan eiser een verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de categorie C af te geven.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 januari 2001 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 juli 2001, ingekomen op 20 juli 2001, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 14 mei 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is in persoon ter zitting verschenen en heeft zich laten bijstaand door mr. A. Hilkhuizen, werkzaam bij CNV BedrijvenBond te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. L.H. Krajenbrink, medewerker bezwaar en beroep bij de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (verder te noemen: het CBR).
Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van een daarvoor vastgesteld tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriele regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen geeft het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.
Ingevolge artikel 104, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen - voor zover van belang - kan de aanvrager van een verklaring van geschiktheid, indien hij een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid wordt afgegeven, binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
De eisen ten aanzien van voornoemde lichamelijke en geestelijke geschiktheid zijn neergelegd in de Regeling eisen geschiktheid 2000 (verder te noemen: de Regeling).
Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E;
b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 5 van de bijlage bij de Regeling is ter zake van diabetes mellitus het volgende bepaald:
“5.1 Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling met betrekking tot inwendige ziekten zijn van belang: de actuele lichamelijke condities (al of geen klachten optredend bij deelname aan het verkeer), de “medische” voorgeschiedenis en de prognose (kans op verergering van klachtenpatroon, kans op complicaties).
5.2.1 Algemeen
Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt dat personen bij wie plotseling en onverwacht bewustzijnsdalingen door hypoglycaemie optreden, zonder meer ongeschikt zijn voor alle rijbewijscategorieën. Ook zijn in het algemeen die personen ongeschikt, bij wie de ziekte gepaard gaat met ernstige complicaties van ogen, zenuwstelsel of hart en bloedvaten.
Bij aanvragers van een rijbewijs die meer dan twintig jaar aan diabetes mellitus lijden, is een onderzoek door een oogarts noodzakelijk.
5.2.2 Geen gebruik insuline
Diabetici die geen insuline gebruiken, goed zijn ingesteld en vrij zijn van genoemde complicaties, kunnen voor alle rijbewijzen worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal vijf jaar.
5.2.3 Gebruik van insuline
a. groep1 : Diabetici die insuline gebruiken, goed zijn ingesteld en vrij zijn van genoemde complicaties, kunnen worden goedgekeurd voor rijbewijzen van groep 1 voor maximaal vijf jaar.
b. groep 2: Diabetici die insuline gebruiken komen slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking voor een rijbewijs van groep 2. Van die gevallen is sprake indien zij goed zijn ingesteld, vrij zijn van genoemde complicaties, aan zelfcontrole doen en een goed inzicht hebben in hun ziekte. Daarnaast is steeds een onderzoek door een onafhankelijke internist vereist en bedraagt de geschiktheidstermijn maximaal drie jaar”.
Eiser heeft op 1 november 2000 een aanvraag ter verkrijging van een verklaring van geschiktheid ingediend.
Zowel dr. G.G.C. Groothuizen, oogarts, als dr. G.M.H. van der Linden, internist-oncoloog, hebben op 10 respectievelijk 13 november 2000 een positief advies uitgebracht met betrekking tot de geschiktheid van eiser tot het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B/BE en C. In afwijking van deze adviezen heeft verweerder eiser bij brief van 17 november 2000 medegedeeld dat hem geen verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C op grond van het feit dat bij eiser sprake is van een netvliesaandoening bij suikerziekte. Bij brief van gelijke datum heeft verweerder eiser medegedeeld dat een verklaring van geschiktheid wordt afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B/BE voor een termijn van vijf jaar, derhalve tot en met 30 november 2005.
Eiser heeft vervolgens bij brief van 30 november 2000 verzocht om een herkeuring als bedoeld in artikel 103 van het Reglement rijbewijzen.
Deze herkeuring is op 2 januari 2001 uitgevoerd door dr. C. La Lau, oogarts, die eveneens positief heeft geadviseerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 19 januari 2001, waarbij hij heeft vastgesteld dat eiser ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er bij eiser sprake is van insuline-afhankelijke diabetes mellitus en diabetische retinopatie, zodat eiser niet vrij is van complicaties als bedoeld in artikel 5.2.3 van de Regeling. Deze bepaling bedoelt volgens verweerder slechts te verwijzen naar de limitatieve opsomming van de soort complicaties in artikel 5.2.1 en niet tevens naar de in dit artikel vervatte term ‘ernstige’, aangezien de geschiktheidseisen ten aanzien van groep 2 slechts in uitzonderingsgevallen kunnen leiden tot een geschiktheidsverklaring. Het vrij zijn van ernstige complicaties is hiervoor een te ruime uitleg, aldus verweerder. Hij heeft in dit verband tevens verwezen naar de in de tweede Europese Richtlijn betreffende het rijbewijs (91/439/EEG) geformuleerde minimumeisen, waarin ten aanzien van diabetes mellitus is gesteld dat voor personen die worden behandeld met insuline, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van geschiktverklaring voor rijbewijzen van groep 2. Deze richtlijn is in Nederland uitgewerkt in meerbedoelde bijlage van de Regeling eisen geschiktheid.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat hij goed is ingesteld en dat er sprake is van een milde vorm van diabetische retinopatie, die stabiel is. Voorts heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte de positieve deskundigenrapporten naast zich neer heeft gelegd. Ten slotte is eiser van opvatting dat verweerder het vereiste ‘vrij zijn van genoemde complicaties’ ten onrechte uitlegt als dat de insulineafhankelijke diabetes patiënt vrij moet zijn van (enige) complicaties aan ogen, zenuwstelsel, of hart en bloedvaten. Dit moet zijn ernstige complicaties. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar het advies 1994/04 van de Gezondheidsraad, dat ten grondslag ligt aan de Regeling, meer in het bijzonder de verklaring van de algemeen secretaris van de Gezondheidsraad van 4 februari 2002 inhoudende dat de in paragraaf 5.2.3 bedoelde ‘genoemde complicaties’ de ‘ernstige complicaties van ogen, zenuwstelsel of hart en bloedvaten’, genoemd in paragraaf 5.2.1 zijn.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Niet in geding is dat er bij eiser sprake is van insulineafhankelijke diabetes mellitus en van diabetische retinopatie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder worden gevolgd in zijn uitleg van het begrip ‘genoemde complicaties’ in artikel 5.2.3, onder b, van de Regeling, inhoudende dat indien sprake is van een complicatie aan de ogen, van een uitzonderingsgeval als bedoeld in die paragraaf geen sprake kan zijn. Voor het standpunt dat het hierbij zou dienen te gaan om een ernstige complicatie vindt de rechtbank geen aanknopingspunt in de Regeling.
Gelet hierop en nu paragraaf 5.2.3, onder b, van de Regeling een algemeen verbindend voorschrift inhoudt, stond het verweerder derhalve niet vrij om aan eiser een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C.
Voor een belangenafweging is onder deze omstandigheden geen plaats.
Met betrekking tot de grief van eiser dat verweerder bij zijn besluitvorming ten onrechte de positieve adviezen van de deskundigen naast zich neer heeft gelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder gelet op de toepasselijke regelgeving in dezen dient te beoordelen of de aanvrager van een verklaring van geschiktheid voldoet aan de gestelde eisen. De artsen hebben weliswaar ten aanzien van eiser geadviseerd hem voor een beperkte termijn geschikt te achten, doch deze adviezen zijn niet in overeenstemming met het gestelde in de Regeling, nu zij allen wel hebben geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van diabetische retinopatie als bedoeld in artikel 5.2.3, onder b, van de Regeling.
Eisers grief kan derhalve niet slagen.
Met betrekking tot de door eiser overgelegde verklaring van de secretaris van de Gezondheidsraad is de rechtbank met verweerder van oordeel dat aan deze verklaring niet het gewicht kan worden toegekend dat eiser er aan gehecht zou willen zien.
Paragraaf 5.2.3 van de Regeling is niet van de hand van de Gezondheidsraad, en derhalve is haar interpretatie van deze bepaling, wat hier verder van zij, niet van belang.
Deze grief van eiser treft mitsdien evenmin doel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Eisers beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Onder deze omstandigheden is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt mitsdien als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door deze en mr. M.C. Woudstra, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 2 augustus 2002
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van beroep geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak..