ECLI:NL:RBDOR:2002:AE6137

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/532
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
  • C. Groenewegen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na myocardinfarct

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 5 april 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die als lasser is uitgevallen door een myocardinfarct, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om hem een WAO-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, per 29 juli 2000. Eiser was van mening dat hij niet in staat was om de hem voorgehouden functies te verrichten, en dat de inschatting van zijn belastbaarheid te optimistisch was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2002, waarbij eiser werd bijgestaan door een medewerker van FNV Ledenservice en het UWV vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze de belastbaarheid van eiser heeft ingeschat, rekening houdend met zijn medische klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft bevestigd dat het belastbaarheidspatroon van eiser correct was en dat de geselecteerde functies binnen dit patroon vielen. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er nog arbeid beschikbaar was die voldeed aan de beperkingen van eiser, wat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van 79,2%.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van het UWV in twijfel te trekken, aangezien eiser geen medische informatie heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwde. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd niet beoordeeld, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier en de rechter hebben de beslissing ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr: AWB 01/532
Uitspraak in de zaak van
[eiser] te [woonplaats], eiser,
tegen
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (uitvoeringsorgaan: GAK Nederland B.V.), verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 30 augustus 2000, heeft verweerder eiser per 29 juli 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder te noemden: WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 oktober 2000 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 22 maart 2001 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 april 2001, ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 22 februari 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mw. mr. M. Spek, medewerker van FNV Ledenservice te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. T.B. Attema.
2. Overwegingen.
Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
In artikel 19, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de verzekerde in de zin van deze wet recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de toekenning aan eiser van een uitkering krachtens de WAO per 29 juli 2000, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, gehandhaafd, omdat eiser, gelet op zijn gezondheidstoestand, per die datum in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te verrichten en omdat hij daarmee een inkomen moet kunnen verdienen dat leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 79,2%.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij heeft hiertoe -kort gezegd- aangevoerd dat verweerder zijn belastbaarheid te optimistisch heeft ingeschat en dat hij, gelet op zijn medische klachten, niet in staat is de hem voorgehouden functies te verrichten. Eiser heeft voorts aangevoerd dat bij de functies chauffeur klein groepsvervoer, verspener en bestelauto-chauffeur er niet danwel onvoldoende functies aan hem voor te houden zijn voor vier uur per dag. Eiser heeft betoogd dat de schatting hierdoor onvoldoende realiteitswaarde heeft. Eiser heeft tot slot verzocht verweerder te veroordelen de door hem als gevolg van het bestreden besluit geleden schade te vergoeden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiser, die op 26 augustus 1999 als lasser is uitgevallen in verband met een myocardinfarct, is onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft op basis van dossierstudie, eigen onderzoek, de anamnese en de bij de behandelend sector ingewonnen informatie, eisers belastbaarheid verwoord, daarbij rekening houdend met de door eiser aangedragen klachten, waaronder zijn hartklachten en kortademigheid.
Eiser is door de verzekeringsarts in staat geacht tot het verrichten van fysiek lichte, stressarme werkzaamheden voor maximaal vier uur per dag zonder wisselende diensten.
In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts op basis van dossierstudie aan verweerder gerapporteerd dat hem niet is gebleken dat het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon op onjuiste of onvolledige wijze de medische beperkingen van eiser weerspiegelt. De geselecteerde functies vallen volgens hem binnen het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon en zijn bijgevolg passend, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank ziet geen aanleiding de juistheid van deze door verweerder overgenomen conclusies in twijfel te trekken, nu zij op zorgvuldige wijze zijn totstandgekomen en inhoudelijk concludent zijn. Hierbij neemt de rechtbank mede in overweging dat eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat hij, gelet op zijn klachten, meer beperkt is dan door de verzekeringsarts wordt aangenomen, geen medische informatie heeft overgelegd.
Blijkens zijn rapport is de arbeidsdeskundige -na bestudering van het dossier, overleg met de verzekeringsarts, gesprekken met eiser en zijn werkgever en raadpleging van het zogenaamde Functie Informatie Systeem- van mening dat ten aanzien van eiser nog arbeid te duiden is die voldoet aan de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen.
De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 79,2%, hetgeen leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
Niet is de rechtbank gebleken dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige geduide functies de belastbaarheid van eiser te boven gaat. De belastbaarheid van de functies vallen binnen het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon. Voorzover de belastbaarheid het belastbaarheidspatroon op onderdelen overschrijdt, is afdoende door de verzekeringsarts gemotiveerd waarom eiser geschikt is te achten voor de functies in kwestie. Eisers grief dat hij niet in staat is de hem voorgehouden functies te verrichten stuit af op het voorgaande.
Ook eisers grief dat niet alle functies voor vier uur per dag voorhanden zijn faalt.
Niet in geschil is dat de geduide functies in alle gevallen, een bij eisers urenbeperking passende maximale totale urenomvang hebben. Het enkele feit dat er bij sommige -onderdelen van samengestelde- functies sprake is van en een hoger maximale urenomvang per dag dan de maximaal door eiser te werken vier uur per dag, is onvoldoende om te concluderen dat de schatting onvoldoende realiteitswaarde heeft. De aangeduide maximale dagelijkse urenomvang behoeft immers niet uit te sluiten dat de functie niet in een geringer aantal uren per dag kan worden uitgeoefend. Gesteld noch gebleken is dat zulks het geval is, zodat niet kan worden gesteld dat de schatting onvoldoende realiteitswaarde heeft.
Gelet op het voorgaande en nu voorts blijkt dat het rapport van de arbeidsdeskundige op zorgvuldige wijze totstandgekomen en inhoudelijk concludent is, ziet de rechtbank geen aanleiding de juistheid van het door verweerder overgenomen arbeidsdeskundig rapport in twijfel te trekken.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiser terecht per 29 juli 2000 een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, is de rechtbank met inachtneming van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Eisers beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van eisers verzoek om schadevergoeding.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing.
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. de Loor-Alwin, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 5 april 2002
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 AD Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.