RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
[eiser] te [woonplaats], eiser,
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (uitvoeringsorgaan: GAK Nederland B.V.), verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 30 augustus 2000, heeft verweerder eiser per 29 juli 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder te noemden: WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 oktober 2000 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 22 maart 2001 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 april 2001, ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 22 februari 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mw. mr. M. Spek, medewerker van FNV Ledenservice te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. T.B. Attema.
Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
In artikel 19, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de verzekerde in de zin van deze wet recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de toekenning aan eiser van een uitkering krachtens de WAO per 29 juli 2000, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, gehandhaafd, omdat eiser, gelet op zijn gezondheidstoestand, per die datum in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te verrichten en omdat hij daarmee een inkomen moet kunnen verdienen dat leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 79,2%.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij heeft hiertoe -kort gezegd- aangevoerd dat verweerder zijn belastbaarheid te optimistisch heeft ingeschat en dat hij, gelet op zijn medische klachten, niet in staat is de hem voorgehouden functies te verrichten. Eiser heeft voorts aangevoerd dat bij de functies chauffeur klein groepsvervoer, verspener en bestelauto-chauffeur er niet danwel onvoldoende functies aan hem voor te houden zijn voor vier uur per dag. Eiser heeft betoogd dat de schatting hierdoor onvoldoende realiteitswaarde heeft. Eiser heeft tot slot verzocht verweerder te veroordelen de door hem als gevolg van het bestreden besluit geleden schade te vergoeden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiser, die op 26 augustus 1999 als lasser is uitgevallen in verband met een myocardinfarct, is onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft op basis van dossierstudie, eigen onderzoek, de anamnese en de bij de behandelend sector ingewonnen informatie, eisers belastbaarheid verwoord, daarbij rekening houdend met de door eiser aangedragen klachten, waaronder zijn hartklachten en kortademigheid.
Eiser is door de verzekeringsarts in staat geacht tot het verrichten van fysiek lichte, stressarme werkzaamheden voor maximaal vier uur per dag zonder wisselende diensten.
In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts op basis van dossierstudie aan verweerder gerapporteerd dat hem niet is gebleken dat het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon op onjuiste of onvolledige wijze de medische beperkingen van eiser weerspiegelt. De geselecteerde functies vallen volgens hem binnen het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon en zijn bijgevolg passend, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank ziet geen aanleiding de juistheid van deze door verweerder overgenomen conclusies in twijfel te trekken, nu zij op zorgvuldige wijze zijn totstandgekomen en inhoudelijk concludent zijn. Hierbij neemt de rechtbank mede in overweging dat eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat hij, gelet op zijn klachten, meer beperkt is dan door de verzekeringsarts wordt aangenomen, geen medische informatie heeft overgelegd.
Blijkens zijn rapport is de arbeidsdeskundige -na bestudering van het dossier, overleg met de verzekeringsarts, gesprekken met eiser en zijn werkgever en raadpleging van het zogenaamde Functie Informatie Systeem- van mening dat ten aanzien van eiser nog arbeid te duiden is die voldoet aan de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen.
De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 79,2%, hetgeen leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.
Niet is de rechtbank gebleken dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige geduide functies de belastbaarheid van eiser te boven gaat. De belastbaarheid van de functies vallen binnen het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon. Voorzover de belastbaarheid het belastbaarheidspatroon op onderdelen overschrijdt, is afdoende door de verzekeringsarts gemotiveerd waarom eiser geschikt is te achten voor de functies in kwestie. Eisers grief dat hij niet in staat is de hem voorgehouden functies te verrichten stuit af op het voorgaande.
Ook eisers grief dat niet alle functies voor vier uur per dag voorhanden zijn faalt.
Niet in geschil is dat de geduide functies in alle gevallen, een bij eisers urenbeperking passende maximale totale urenomvang hebben. Het enkele feit dat er bij sommige -onderdelen van samengestelde- functies sprake is van en een hoger maximale urenomvang per dag dan de maximaal door eiser te werken vier uur per dag, is onvoldoende om te concluderen dat de schatting onvoldoende realiteitswaarde heeft. De aangeduide maximale dagelijkse urenomvang behoeft immers niet uit te sluiten dat de functie niet in een geringer aantal uren per dag kan worden uitgeoefend. Gesteld noch gebleken is dat zulks het geval is, zodat niet kan worden gesteld dat de schatting onvoldoende realiteitswaarde heeft.
Gelet op het voorgaande en nu voorts blijkt dat het rapport van de arbeidsdeskundige op zorgvuldige wijze totstandgekomen en inhoudelijk concludent is, ziet de rechtbank geen aanleiding de juistheid van het door verweerder overgenomen arbeidsdeskundig rapport in twijfel te trekken.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiser terecht per 29 juli 2000 een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, is de rechtbank met inachtneming van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Eisers beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van eisers verzoek om schadevergoeding.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. de Loor-Alwin, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 5 april 2002
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 AD Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.