ECLI:NL:RBDOR:2002:AE4135

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/52
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursorgaan bij hardheidsclausule in de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak, uitgesproken op 24 mei 2002 door de Rechtbank Dordrecht, gaat het om de toepassing van de hardheidsclausule in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) door de burgemeester en wethouders van Papendrecht. Eisers, ouders van een gehandicapte dochter, hadden een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening, die aanvankelijk was afgewezen. Na bezwaar werd een financiële tegemoetkoming van ƒ 18.000,- verstrekt, maar met een eigen bijdrage van ƒ 15.000,-. Eisers gingen in beroep tegen deze eigen bijdrage, omdat zij meenden dat deze in strijd was met de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg.

De rechtbank oordeelde dat de berekeningswijze van de eigen bijdrage afweek van de Regeling, en dat er geen ruimte was voor het opleggen van deze bijdrage als de Regeling correct was toegepast. De rechtbank stelde vast dat de bevoegdheid van de verweerders niet zo ruim mocht worden opgevat dat zij in het nadeel van de gehandicapte konden afwijken van de Regeling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en beval de gemeente Papendrecht het griffierecht te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan de geldende regelgeving te houden bij het vaststellen van eigen bijdragen voor voorzieningen voor gehandicapten. De rechtbank bevestigde dat de Wvg en de bijbehorende Regeling bedoeld zijn om de financiële situatie van gehandicapten te beschermen en dat afwijkingen van deze regels zorgvuldig moeten worden onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 01/52
Uitspraak in de zaak van
[Eisers] te [X], eisers,
tegen
Burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht, verweerders.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 8 juni 2000 hebben verweerders de aanvraag van eisers voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto en/of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (verder te noemen: WVG) ten behoeve van hun gehandicapte dochtertje [A] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 15 juli 2000 bezwaar gemaakt bij verweerders.
Het bij brief van 11 september 2000 bij de president van de rechtbank Dordrecht ingediende verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 27 september 2000 afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2000 is het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 10 januari 2001, ingekomen op 15 januari 2001, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 1 maart 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Namens eisers is ter zitting verschenen [B], bijgestaan door gemachtigde mevr. mr. B. Ramackers-Van Vliet.
Verweerders zijn verschenen bij M.M.D. Reijnart, ambtenaar der gemeente.
2. Overwegingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de WVG draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van onder meer vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening.
Ter uitvoering van artikel 2 van de WVG heeft de raad van de gemeente Papendrecht
vastgesteld de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Papendrecht 1994 (verder te noemen: VVG).
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de VVG, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Ingevolge artikel 8.2 beslissen in de gevallen, de uitvoering van de VVG betreffende waarin deze Verordening niet voorziet, burgemeester en wethouders.
Eisers dochter [A] is geboren op 9 juli 1998 en heeft een stofwisselingsziekte ten gevolge waarvan zij volledig rolstoelafhankelijk is.
Bij besluit van 8 juni 2000 hebben verweerders de aanvraag van eisers voor een vervoersvoorziening op grond van de WVG ten behoeve van [A] in de vorm van een bruikleenauto en/of een vervoerskostenvergoeding afgewezen. Verweerders hebben daarbij overwogen dat het WVG-inkomen van eisers, dat per 6 maart 2000 is berekend op f 70.693,02, de te hanteren inkomensgrens, die laatstelijk per 1 januari 2000 is bepaald op f 39.071,43, met f 31.621,68 overschrijdt, zodat eisers op grond van de VVG geen recht hebben op de gevraagde voorziening en vergoeding van vervoerskosten.
Bij het bestreden besluit zijn verweerders gedeeltelijk teruggekomen op hun besluit van 8 juni 2000 en hebben zij in verband met de financiële omstandigheden van eisers met toepassing van de in artikel 8.1 van de VVG vervatte hardheidsclausule alsnog een positief besluit genomen over de gevraagde voorziening. Omdat er, gezien de hoogte van het inkomen van eisers, op grond van de VVG een afwijkend besluit werd genomen, zijn verweerders bij de bepaling van de eigen bijdrage eveneens van de gebruikelijke regels afgeweken en hebben zij eisers voor de aanschaf van de vervoersvoorziening een eigen bijdrage opgelegd van f 15.000,00, naast de algemeen gebruikelijke kosten van een referteauto van f 27.000,00. Wat betreft de afgewezen vervoerskostenvergoeding hebben verweerders hun besluit van 8 juni 2000 gehandhaafd, met dien verstande dat met de vervoerskosten gedurende het eerste jaar wel rekening wordt gehouden bij het berekenen van de draagkracht.
Eisers hebben hun beroep uitdrukkelijk beperkt tot het opleggen van een eigen bijdrage van f 15.000,00. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben daartoe aangevoerd dat er sprake is van strijd met artikel 4, eerste lid, van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG (verder te noemen: de Regeling) nu hiermee hun draagkracht wordt overschreden. Met de eigen bijdrage van f 27.000,00, die als algemeen gebruikelijk moet worden beschouwd overeenkomstig de kosten van een referteauto, kunnen eisers zich wel verenigen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naar ter zitting door partijen is bevestigd, hebben verweerders bij het bestreden besluit een financiële tegemoetkoming verstrekt van f 18.000,00 in de kosten voor een door eisers zelf aan te schaffen bestelbus met een aankoopprijs van f 60.000,00. De rechtbank stelt evenwel vast dat, gelet op de in artikel 3.1 van de VVG gegeven limitatieve opsomming van mogelijke vervoersvoorzieningen de VVG niet voorziet in het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een eigen auto. De rechtbank is van oordeel dat nu artikel 8.2 ziet op de gevallen waarin de VVG niet voorziet verweerders, zoals zij ter zitting ook hebben erkend, het bestreden besluit ten onrechte hebben gebaseerd op artikel 8.1 van de VVG.
Hieruit volgt dat het bestreden berust op een onjuiste wettelijke grondslag en reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt.
Blijkens de stukken hebben verweerders de eigen bijdrage berekend door te bepalen met welk bedrag eisers inkomen over 2000 de in de VVG gehanteerde inkomensgrens overschrijdt. Vervolgens hebben verweerders de draagkrachtruimte bepaald door op dit bedrag bijzondere, uit Anouk's handicap voortvloeiende, kosten, met name de kosten voor gezinshulp, airco en energie, alsmede stookkosten in mindering te brengen, evenals een bedrag voor onvoorziene kosten. Tot slot hebben verweerders een vergoeding voor de kosten van vervoer over 5.000 kilometer in mindering gebracht. De uitkomst van deze berekening is eerdergenoemde bedrag van f 15.000,00.
Vast staat dat deze berekeningswijze afwijkt van die welke is neergelegd in de ter uitvoering van artikel 5, vierde lid, en artikel 6, derde lid, van de WVG vastgestelde Regeling. Voorts staat vast dat, indien verweerders de Regeling wel hadden toegepast, voor het opleggen van de onderhavige bijdrage geen ruimte zou zijn.
Voor zover verweerders van opvatting zijn dat ook bij de toepassing van artikel 8.2 van de VVG de Regeling toepassing mist, acht de rechtbank die opvatting onjuist. De in die bepaling aan verweerders toegekende bevoegdheid mag naar het oordeel van de rechtbank niet zo ruim worden opgevat dat op grond daarvan voor verweerders ook de bevoegdheid zou bestaan in het nadeel van de gehandicapte af te wijken van genoemde Regeling. Daarbij tekent de rechtbank nog aan dat de hiervoor vermelde bepalingen van de WVG, waarop de Regeling is gebaseerd, juist zien op de afstemming op het inkomen van de gehandicapte van de hoogte van de aan hem te verlenen financiële tegemoetkoming de hoogte van zijn eigen bijdrage in de kosten van een voorziening.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eisers gegrond dient te worden verklaard.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient de gemeente Papendrecht op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
Aangezien de rechtbank niet is gebleken van kosten welke eisers in dit proces redelijkerwijs
hebben moeten maken, ziet zij geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in
artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing.
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- beveelt dat de gemeente Papendrecht aan eisers het door hun betaalde griffierecht ten bedrage van
ƒ 60,- (€ € 27,23) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door deze en mr. A. Landstra, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 24 mei 2002