ECLI:NL:RBDOR:2002:AE3772

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
6 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/030181-01
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende vervoer van gevaarlijke stoffen

Op 6 juni 2002 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte vennootschap, vertegenwoordigd door haar bestuurder en raadsman mr. M.J. Smit. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de processtukken heeft bekeken en de zaak heeft onderzocht tijdens de zitting op 23 mei 2002. De officier van justitie had de verdachte ten laste gelegd dat deze op 8 september 2001 gevaarlijke stoffen had vervoerd door middel van parkeren, waarbij de bebouwde kom niet zoveel mogelijk werd vermeden. Dit viel onder artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

De rechtbank heeft de tenlastelegging grondig bestudeerd en vastgesteld dat er een verschil van opvatting bestond tussen het openbaar ministerie en de verdediging over de interpretatie van het begrip 'vervoeren' in de context van de Wvgs. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar artikel 2 van de Wvgs, waarin zowel het vervoeren met een vervoermiddel als het laten staan van een vervoermiddel afzonderlijk zijn omschreven. De parlementaire geschiedenis van de Wvgs ondersteunt de conclusie dat het parkeren en laten staan van geladen vervoermiddelen niet onder het begrip 'vervoer' valt zoals bedoeld in artikel 11 van de wet.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van het tenlastegelegde vervoeren en dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het feit heeft begaan. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting op 6 juni 2002.

Uitspraak

Parketnummer: 11.030181-01
Datum uitspraak: 6 juni 2002
Strafvonnis van de rechtbank te Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak.
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen
[verdachte],
Gevestigd te [vestigingsadres]
Ter terechtzitting vertegenwoordigd door:
[vertegenwoordigster]
in haar functie van bestuurder van bovengenoemde besloten vennootschap
heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 23 mei 2002 op de grondslag van de tenlastelegging.
Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de vertegenwoordigster van de verdachte vennootschap en haar raadsman mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht.
2. De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
3. Vrijspraak.
Aan verdachte is, zakelijk weergegeven, tenlastegelegd het op 8 september 2001 vervoeren door middel van parkeren van gevaarlijke stoffen terwijl daarbij de bebouwde kom niet zoveel mogelijk werd vermeden. De tenlastelegging ziet op artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Openbaar ministerie en verdediging verschillen van opvatting over de vraag of onder vervoeren in de zin van voormeld artikel ook parkeren en laten staan moet worden begrepen.
De rechtbank is het volgende van oordeel.
In artikel 2 van de Wvgs heeft de wetgever zowel (sub a) vervoeren met een vervoer-middel als (sub c) het laten staan van een vervoermiddel onder het toepassingsbereik van de wet gebracht, echter beide begrippen zijn afzonderlijk omschreven en dus, zonder nadere regeling, niet aan elkaar gelijk. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wvgs blijkt voorts dat gelijktijdig met deze wet een wijziging van de Kernenergiewet (Kew) is vastgesteld, waarin (voorzover het activiteiten in het kader van de Kew betrof) het parkeren en laten staan van geladen vervoermiddelen expliciet wordt begrepen onder de term vervoeren. Zowel uit de systematiek als de geschiedenis van de Wvgs blijkt daarom dat de wetgever het parkeren en laten staan van geladen vervoermiddelen niet beschouwt als deel uitmakend van het begrip vervoer in de zin van artikel 11 van die wet.
Mitsdien is in deze zaak geen sprake van het tenlastegelegde vervoeren en is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4. DE BESLISSING.
De rechtbank beslist als volgt:
Zij verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H.A.C. Smid, voorzitter,
A.P. Hameete en F. van der Meijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 juni 2002.