ECLI:NL:RBDOR:2002:AD9513

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R 00/49 en 00/50
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsanering en gevolgen voor de schuldenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 20 februari 2002 uitspraak gedaan over de beëindiging van de schuldsanering van twee schuldenaren. De schuldsanering was eerder uitgesproken op 5 april 2000. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processen-verbaal van verschillende verificatievergaderingen en de adviezen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris. De rechter-commissaris adviseerde om de regeling voort te zetten, maar de rechtbank oordeelde anders. De schuldenaar had zich niet gehouden aan zijn verplichtingen, omdat hij zijn inkomsten boven het vrijgelaten bedrag niet aan de boedel had afgedragen. De rechtbank benadrukte dat het niet voldoen aan de afdrachtverplichting, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, moet leiden tot beëindiging van de regeling. De schuldenaar voerde aan dat hij door een scheiding dubbele lasten had, maar de rechtbank vond dit geen valide argument. De rechtbank besloot de schuldsanering te beëindigen, wat automatisch leidde tot faillissement van de schuldenaren. De rechtbank benoemde ook de rechter-commissaris en curator en stelde het salaris van de bewindvoerder vast. De kosten van publicaties werden ten laste van de Staat gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van verplichtingen in schuldsaneringen en de gevolgen van niet-naleving.

Uitspraak

beëindiging schuldsanering
insolventienummer: 00/49 R en 00/50 R
uitspraakdatum: 20 februari 2002
RECHTBANK DORDRECHT,
Bij vonnis van deze kamer van 5 april 2000 is de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats},
wonende te [adres], [woonplaats],
en
[schuldenares], gescheiden van [schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voorheen wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [verblijfplaats].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processen-verbaal van de op 12 december 2001, 23 januari 2002 en 30 januari 2002 gehouden (voortgezette) verificatievergaderingen, alsmede van de beslissing van de rechtbank van 2 januari 2002 en van de concept-saneringsplannen. Ter terechtzitting van 13 februari 2002 zijn de bewindvoerder en de schuldenaren gehoord.
De rechter-commissaris heeft geadviseerd de regeling voort te zetten met verlenging van de duur van de regeling tot 5 jaar. Aan het advies tot verlenging van de regeling ligt ten grondslag dat de schuldenaar zich tot heden niet heeft gehouden aan zijn uit de regeling voortvloeiende verplichtingen omdat hij zijn inkomsten boven het door de rechter-commissaris vrijgelaten bedrag niet aan de boedel heeft afgedragen. De hoogte van het bedrag dat door de schuldenaar had moeten worden afgedragen is niet vastgesteld. De rechter-commissaris heeft dat bedrag ingeschat op circa ƒ 5400,-. De bewindvoerder heeft eveneens geadviseerd de regeling voort te zetten met verlenging van de duur van de regeling.
Ter zitting van 13 februari 2002 heeft de schuldenaar verklaard vanaf december 2000 een inkomen te hebben gehad van circa ƒ 3.000,-- per maand. Het door de rechter-commissaris vrijgelaten bedrag bedroeg circa ƒ 2.200,-. Het aan de boedel af te dragen bedrag dient derhalve aanmerkelijk hoger te worden ingeschat, namelijk op een bedrag van tenminste
ƒ 10.000,-.
Voor de rechtbank is uitgangspunt dat het niet voldoen aan de verplichting tot afdracht aan de boedel behoudens zeer bijzondere omstandigheden dient te leiden tot beëindiging van de regeling. Versoepeling van deze regel leidt tot ondergraving van het vertrouwen van crediteuren in een deugdelijke uitvoering van de regeling en lokt uit dat schuldenaren geneigd zullen zijn het met hun verplichting tot betaling aan de boedel niet zo nauw te nemen. Dit laatste zou een aanzienlijke verzwaring van de controlerende en corrigerende taak van de bewindvoerder en de rechter-commissaris tot gevolg hebben.
De schuldenaar heeft ter verontschuldiging aangevoerd dat hij door de (feitelijke) scheiding van zijn echtgenote enige tijd dubbel lasten heeft gehad. De rechtbank is voor dit argument niet gevoelig. Het is de rechtbank niet gebleken dat de schuldenaar door deze omstandigheid is komen te staan voor zwaardere lasten die hij niet heeft kunnen vermijden. Zou dat het geval zijn geweest, dan had de schuldenaar met die argumenten aan de rechter-commissaris kunnen verzoeken een hoger vrij te laten bedrag te bepalen. De schuldenaar heeft echter, zonder overleg met de bewindvoerder of toestemming van de rechter-commissaris, zelf besloten niet af te dragen. Dit kan niet worden geaccepteerd.
Gezien het voorgaande dient de regeling ten aanzien van de schuldenaar te worden beëindigd. Ofschoon, naar de rechtbank gelet op de rapportage van de bewindvoerder moet aannemen, de schuldenares van het voorgaande geen verwijt kan worden gemaakt, dient de regeling ook ten aanzien van haar te worden beëindigd. De rechtbank verwijst naar haar beslissing in deze zaak van 2 januari 2002, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht. De schuldenares kan, na afwikkeling van het faillissement, desgewenst opnieuw verzoeken te worden toegelaten tot de regeling. Het ligt in de rede dat haar alsdan niet wordt tegengeworpen dat zij minder dan tien jaar voorafgaand aan het verzoek in staat van faillissement heeft verkeerd.
Nu de regeling wordt beëindigd op grond van artikel 350lid 3 sub c van de Faillissementswet verkeren de schuldenaren van rechtswege in staat van faillissement.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties kunnen niet uit de boedel worden voldaan en komen dus ten laste van de Staat.
BESLISSING
De rechtbank:
-bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd;
-benoemt met ingang van het tijdstip dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan in het faillissement van de schuldenaren tot rechter-commissaris mr. C. van Steenderen-Koornneef, en tot curator mr. A. Quispel, Postbus 1121, 3260 AC Oud-Beijerland;
-stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op totaal € 723,60 (zegge: zevenhonderd drieëntwintig 60/100 euro), inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting);
-bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van de Staat komen;
-geeft met ingang van de dag dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan last aan de curator tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.G.J. de Heij, lid van de eerste enkelvoudige kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.1
1Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een procureur binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.