ECLI:NL:RBDOR:2002:AD8514

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11.006205-01
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van een baby door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 24 januari 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn één maand oude dochter. De feiten vonden plaats in de periode van 30 juni 2001 tot en met 21 juli 2001 in Puttershoek, gemeente Binnenmaas. De verdachte heeft zijn dochtertje ernstig mishandeld door haar door elkaar te schudden, op haar te vallen en op haar te zitten, wat heeft geleid tot blijvende handicaps en een zeer beperkte kwaliteit van leven voor het kind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, een van de ernstigste misdrijven volgens het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte de lafhartige en weerzinwekkende aard van de daad, vooral gezien het feit dat het slachtoffer een weerloze baby was. De verdachte werd als een verwaarloosde jongeman gekarakteriseerd, met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en beperkte intelligentie, wat bijdroeg aan zijn impulsieve gedrag en de kans op herhaling. De rechtbank oordeelde dat een intramurale behandeling noodzakelijk was om het recidivegevaar te beperken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling geëist. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd een schadevergoeding van €5.450,- toegewezen aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffertje, voor de geestelijke schade die zij had geleden.

Uitspraak

Parketnummer : 11.006205-01.
Datum uitspraak : 24 januari 2002.
Strafvonnis van de rechtbank te Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak.
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans verblijvende in het [verblijfplaats verdachte],
heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 10 januari 2002 op de grondslag van de tenlastelegging.
Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door verdachte en de raadsvrouw van verdachte mr. G.E.M. van der Gun, advocaat te Dordrecht.
2. De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en de vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd.
3. Vrijspraak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair ten laste is gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4. De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 30 juni 2001 tot en met 21 juli 2001 te Puttershoek, gemeente Binnenmaas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet
- met kracht die [slachtoffer] door elkaar heeft geschud en
- met kracht op die [slachtoffer] zich heeft laten vallen/is blijven zitten en zich
met behulp van het bed, steviger op die [slachtoffer] heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. SUBSIDIAIR:
hij op een tijdstip in de periode van 30 juni 2001
tot en met 21 juli 2001 te Puttershoek, gemeente Binnenmaas,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- het beentje van die [slachtoffer] op twee plaatsen (bovenbeentje en
scheenbeentje) heeft vastgepakt en vervolgens met zijn, verdachtes,
handen het beentje van die [slachtoffer] in tegengestelde richting heeft
gedraaid
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken.
5. De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
6. De benoeming van de feiten.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op:
1.
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
telkens strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
2. subsidiair
Poging tot zware mishandeling
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Omtrent verdachte is op 11 oktober 2001 gerapporteerd door psychiater drs. J.M.J.F. Juffermans, op 10 oktober 2001 door psycholoog dr. F Koenraadt. De deskundigen komen tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten, wegens de gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens, hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar voor de door hem gepleegde feiten.
8. De straf.
8.1. De vordering van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft – het 1. en 2. primair tenlastegelegde bewezen achtend - gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft zij gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2. De verdediging.
De raadsvrouw heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
8.3. De door de rechtbank op te leggen straf en maatregel.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zeer ernstig letsel toegebracht aan zijn één maand oude dochtertje door haar door elkaar te schudden, op haar te vallen en op haar te zitten. De feitelijke mishandelingen startten al toen het kindje een paar dagen oud was. Het slachtoffertje is hierdoor blijvend gehandicapt en heeft geen danwel nauwelijks kwaliteit van leven meer. Herstel lijkt uitgesloten. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent.
Iemand, en dan nog wel een weerloze baby, op een dergelijk lafhartige wijze mishandelen is een weerzinwekkende en buitensporige daad. Verdachte heeft door het plegen van deze daad er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor leven van zijn dochtertje. Door zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed en intense gevoelens van verdriet en ontreddering bij de moeder van het meisje en de overige familie van het slachtoffertje teweeg gebracht. De samenleving heeft verbijsterd en vol afschuw geschokt op deze laffe daad tegenover een weerloze baby gereageerd.
De rechtbank neemt dit feit zeer ernstig op en is van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van langere duur op zijn plaats is.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, met name uit de deskundigenrapportages en diverse voorlichtingsrapporten van de reclassering. Zoals gesteld acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Voornoemde deskundigen hebben in hun rapportages tevens een advies uitgebracht met betrekking tot de afdoening van deze zaak.
De psychiater drs. J.M.J.F. Offermans heeft onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende gerapporteerd:
Betrokkene komt uit het milieu-onderzoek naar voren als een in zowel affectief als pedagogisch opzicht zeer verwaarloosde jongen, bij wie de identiteit nog slecht wankel ontwikkeld is. Betrokkene heeft zich enerzijds ontwikkeld tot een rigide persoon, die poogt om zich staande te houden in een door hem als deels vijandig beleefde wereld – pesterijen en sexueel misbruik hebben bijgedragen aan deze beeldvorming -, anderzijds in sterke mate afhankelijk is van steun en waardering van anderen.
Psychiatrisch-diagnostisch is er bij betrokkene sprake van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis bij een intellectueel op zwakbegaafd niveau functionerende man.
Vanuit zijn afhankelijkheid en de angst om in de steek gelaten te worden of afgewezen te worden, kan betrokkene vrij gemakkelijk – binnen een relatie in de ruimste zin des woords – het gevoel hebben klem te zitten, waardoor woede en frustraties zich opnieuw kunnen ophopen en tot een impulsdoorbraak kunnen leiden. Derhalve bestaat er een vrij grote kans op herhaling. Gelet op betrokkene’s problematiek wordt een intensieve, intramurale behandeling noodzakelijk geacht om het recidivegevaar tot acceptabele proporties terug te kunnen brengen.
Rapporteur is van mening dat het recidivegevaar voldoende kan worden teruggedrongen door middel van een TBS met voorwaarden, waarbij de voorwaarden bestaan uit een verplicht reclasseringscontact en uit een behandeling in “Groot Batelaar” te Lunteren.
Psycholoog dr. F. Koenraadt heeft onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende gerapporteerd:
Betrokkene komt uit het psychologisch onderzoek naar voren als een onzekere jongeman, die beschikt over een beperkte intelligentie en lijdende is aan een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
Bij betrokkene valt, als het tenlastegelegde ten sprake komt, van emotie, empathie, schaamte, gene of berouw niets te bespeuren.
In betrokkenes uiterst kwetsbare zelfbeeld werd door het aanhoudende huilen van het kind zijn rol als vader nadrukkelijk aan het wankelen gebracht.
In het verleden van betrokkene is het wel vaker voorgekomen dat hij – als hem iets niet lukte – de boel in elkaar schopte. Ook tijdens het ten laste gelegde deed dergelijk impulsief gedrag zich voor als gevolg van machteloosheid en frustratie. Hij voelde zich niet bij machte op gepaste wijze op de baby te reageren. Aldus kon deze rigide en agressiegeremde jongeman, die beschikt over een beperkt introspectievermogen bij een persoonlijkheidsstructuur met relatief zwakke interne controlemechanismen tot impulsieve doorbraken komen.
Zonder nadere interventie, is de kans op herhaling tot het plegen van een delict als het thans ten laste gelegde aanwezig. Dat gevaar voor herhaling tekent zich vooral in de relationele sfeer af. Teneinde die kans op herhaling te beperken, is het vanuit psychologisch oogpunt geindiceerd dat betrokkene een behandeling en begeleiding ondergaat teneinde onder meer zijn driftleven beter te kennen en te reguleren. Een begeleiding door de reclassering achten ondergetekende daartoe noodzakelijk. Als strafrechtelijk kader acht ondergetekende een terbeschikkingstelling met voorwaarden de meeste aangewezen weg met behandeling/plaatsing in het Instituut voor Forensische Psychotherapie “Groot Batelaar” te Lunteren.
De rechtbank vindt in de inhoud van de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede in de ernst van de begane feiten, aanleiding te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met name nu zij van oordeel is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Voorts zal de rechtbank bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een dusdanig gevaar voor recidive dat een behandeling in een meer vrijblijvend karakter als de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar is. Immers de (persoonlijkheids)problematiek is van een zodanige aard dat het beginnend zelfinzicht daar niet tegen is opgewassen en dat het aannemelijk is dat betrokkene -bij wie, ter voorkoming van recidive, behandeling noodzakelijk is- in een behandelsetting waar hij op basis van eigen gemotiveerdheid zou verblijven op momenten waarop het moeilijk krijgt zich niet aan de voorwaarden houdt of aan die behandeling zal onttrekken".
De rechtbank vindt een intramurale vrijheidsbenemende behandeling noodzakelijk.
9. De vordering van de benadeelde partij,
[Benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die zij door toedoen van verdachte heeft geleden. Ter zitting heeft mr. Spigt, de raadsman van benadeelde partij de vordering toegelicht en aangevuld. Zij heeft gesteld een materiele schade van € 2.450,- te hebben geleden en vraagt als voorschot voor immateriële schade een bedrag van € 5.000,- .
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid niet betwist. Wel is de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist. Voorts bepleit de raadsvrouw dat de immateriele schade geen rechtstreekse schade conform het wetboek van strafvordering is.
De officier van justitie heeft gevorderd de civiele vordering toe te wijzen en tevens een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiele schade heeft geleden, zal de gevorderde schadevergoeding voor een bedrag van € 450,- worden toegewezen. De vordering voorzover betrekking hebbende op de verhuiskosten wordt afgewezen, nu deze kosten niet het rechtstreeks gevolg zijn, zoals in de wet bedoeld, van de bewezen feiten.
Ten aanzien van deze gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Nu de vordering gebaseerd is op geestelijke schade (shockschade) die de benadeelde (de moeder van het slachtoffertje) heeft geleden en lijdt, een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten, verwerpt de rechtbank het verweer dienaangaande van de raadsvrouw.
De rechtbank zal aan de benadeelde partij –als voorschot- een bedrag van €5.000,- toewijzen.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Een en ander met dien verstande dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag de opgelegde maatregel doet vervallen;
10. De toegepaste wetsartikelen.
De opgelegde straf en maatregel berust, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen, 24c, 36f, 37, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
11. DE BESLISSING.
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 4. omschreven;
Verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 6. vermelde strafbare feiten;
Verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten;
Veroordeelt hem tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN;
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Zij gelast de TERBESCHIKKINGSTELLING van verdachte met bevel tot VERPLEGING VAN OVERHEIDSWEGE.
Legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van €5.450,- (vijfduizendvierhonderd en vijftig euro) ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij];
Bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 110 dagen.
Veroordeelt verdachte tegen kwijting aan [benadeeld epartij], wonende te [woonplaats benadeelde partij] een bedrag van €5.450,- (vijfduizendvierhonderd en vijftig euro) te betalen, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken – daaronder begrepen de eventuele incassokosten – tot deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag de opgelegde maatregel doet vervallen;
Verklaart [benadeelde partij], niet-ontvankelijk voor het resterende gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.M. Behrens, voorzitter, C.B.M. Bruens en E.C. Koekman, rechters, in tegenwoordigheid van H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 januari 2002.
Mr. Bruens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.