ECLI:NL:RBDOR:2001:AB2533
Rechtbank Dordrecht
- Cassatie
- N.J.C. van Spronssen
- H.A.C. Smid
- I.M. Koopmans
- C.G. ter Veer
- M.M. Moolenburgh-Pelser
- F.W. van Lottum
- Rechtspraak.nl
Wraking van de strafkamer in een oplichtingszaak
Op 28 juni 2001 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Dordrecht een verzoek tot wraking behandeld, ingediend door de raadsman van de verdachte. Dit verzoek was gericht tegen de strafkamer bestaande uit mr. N.J.C. van Spronssen, voorzitter, en mrs. H.A.C. Smid en I.M. Koopmans. De raadsman stelde dat er een objectief gerechtvaardigde vrees bestond voor vooringenomenheid van de strafkamer, omdat deze eerder in vergelijkbare zaken tegen medeverdachten had geoordeeld. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking behandeld en de standpunten van zowel de verzoekster als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafkamer in eerdere vonnissen, met name in een vonnis van 24 augustus 2000, tot bewezenverklaring is gekomen van oplichtingshandelingen door medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat het feit dat de strafkamer eerder over medeverdachten had geoordeeld, niet automatisch leidde tot de conclusie dat er bij de verzoekster een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. Echter, na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat de indruk van vooringenomenheid bij de verzoekster objectief gerechtvaardigd was, gezien de frequentie van haar naam in de eerdere vonnissen.
De rechtbank heeft daarom het verzoek tot wraking toegewezen en bepaald dat het strafproces in de hoofdzaak op 14 september 2001 zal worden voortgezet. De beslissing werd onverwijld medegedeeld aan de betrokken strafkamer en aan de verzoekster en de officier van justitie. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.