ECLI:NL:RBDOR:2001:AB0930
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.G.J. de Heij
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering na overlijden van de schuldenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 6 april 2001 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van een schuldenaar die op 5 augustus 2000 is overleden. De rechtbank oordeelde dat het overlijden van de schuldenaar leidt tot beëindiging van de schuldsanering, omdat de schuldenaar de verplichtingen uit de regeling niet meer kan nakomen. Dit is in overeenstemming met artikel 350 lid 5 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat de nalatenschap van rechtswege in staat van faillissement verkeert na het overlijden van de schuldenaar.
De schuldenaar was gehuwd in gemeenschap van goederen, wat betekent dat de schuldsaneringsregeling ook van toepassing blijft op de weduwe. De rechtbank merkte op dat het faillissement van de nalatenschap zou impliceren dat de gemeenschap van goederen zowel in het faillissement als in de schuldsaneringsregeling van de weduwe betrokken zou moeten worden, wat niet wenselijk is vanuit het perspectief van de wet. Daarom concludeerde de rechtbank dat de gemeenschap van goederen in de schuldsaneringsregeling moet worden afgewikkeld en dat de nalatenschap niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert.
De rechtbank besloot om de toepassing van de schuldsanering te beëindigen, zonder dat er een curator hoeft te worden aangesteld. Het salaris van de bewindvoerder zal pas worden vastgesteld bij de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de weduwe. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, uitsluitend via een advocaat en procureur.