ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken
de rechtspersoonlijkheid bezittende
Vereniging Platform Fundering
gevestigd en kantoorhoudende te Dordrecht alsmede haar leden
[naam lid], wonende te Dordrecht en 299 anderen, vermeld in het in kopie aan dit vonnis gehechte herstelexploit, en wonende als in dat exploit vermeld,
eisers,
procureur: mr. E.D. Rentema,
advocaat: mr. ing. J.J. van de Vijver,
de openbare rechtspersoon
Gemeente Dordrecht,
zetelende te Dordrecht,
gedaagde,
procureur: mr. M.I. Hoogenboom,
advocaat: mr. Ph.N.M. Creijghton.
Partijen worden hierna ook genoemd het Platform, de leden en de gemeente.
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
de dagvaarding van 26 november 1998 en het herstelexploit van 22 februari 1999;
de conclusie van eis met producties;
de conclusie van antwoord met producties;
de conclusie van repliek met producties;
de conclusie van dupliek met een productie;
de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde
pleitnotities en in het geding gebracht stukken.
2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1 De leden zijn eigenaar van één of meer panden in de wijk gelegen rond het Emmaplein te Dordrecht. De panden zijn gefundeerd op houten palen of ‘op staal’.
2.2 Eisers hebben zich verenigd in de Vereniging Platform Fundering (eiseres sub 1). Artikel 2 van haar statuten stelt als doel van het Platform: ‘het behartigen van de belangen van de (deel) gerechtigden in de eigendom van de registergoederen in de omgeving rondom het Emmaplein te Dordrecht ter verkrijging van een optimale schadeloosstelling voor de kosten van het herstel van de fundering en gevolgschade van de uitvoering en het niet tijdig herstel en het behoud van de waarde van de registergoederen in de omgeving rondom het Emmaplein te Dordrecht’.
2.3 Wareco Amsterdam B.V., adviesburo voor milieutechniek en bodemtechniek (verder te noemen: Wareco) heeft op 27 september 1990 aan de gemeente rapport uitgebracht over een in opdracht van de gemeente verricht grondwateronderzoek in de wijk rond het Emmaplein. Blijkens het rapport was doel van het onderzoek onder meer het ‘vaststellen of in de huidige situatie dan wel als gevolg van de rioolvernieuwing, grondwateroverlast kan optreden en, indien daar aanleiding toe is, maatregelen aan te bevelen’ (pagina 1). Het rapport vermeldt voorts (pagina 7/8):’In de isostijghoogtelijnenkaart is te zien dat de hoogst voorkomende grondwaterstanden vrijwel overal in het onderzoeksgebied lager zijn dan het open-waterpeil (...) De oorzaak van de lage grondwaterstanden is niet anders te verklaren, dan door de aanwezigheid van lekke en daardoor drainerende riolen (...) De rioollekkages komen verspreid over het hele gebied voor en verzorgen een groot deel van de ontwatering (...) Uit de grondwaterstandmetingen en de funderingsgegevens uit het archief blijkt dat vermoedelijk op een groot aantal plaatsen in het gebied als gevolg van rioollekkages droogstand van de houten paalfunderingen optreedt, hetgeen aantasting van funderingshout kan veroorzaken (houtrot) (...) Uit het bovenstaande blijkt dat niet op voorhand te voorspellen is waar als gevolg van droogstand aantasting van paalfunderingen optreedt’ en op pagina 13: ‘Aanbevolen wordt deze funderingen met behulp van ontgravingen nader te onderzoeken’.
2.4 Een dergelijk funderingsonderzoek wordt in de maanden mei en juni 1992 uitgevoerd. Het daarvan opgemaakte rapport van 21 juli 1992 houdt in dat de kwaliteit van de fundering van 12 van de 50 onderzochte panden matig of slecht is.
2.5 In de periode 1991 - 1993 vervangt de gemeente een deel van de riolering in de wijk. Bovendien wordt op advies van Wareco een drainagesysteem aangelegd.
2.6 In opdracht van de gemeente wordt vervolgens door Wareco onder meer de werking van de drainage onderzocht. Wareco rapporteert op 17 maart 1994 (pagina 3): ‘De grondwaterstand na de rioolvervanging is voornamelijk ten westen van de Dubbeldamseweg gestegen. Ook worden in een aantal peilbuizen, verspreid over het onderzoeksgebied, hogere grondwaterstanden gemeten dan voor de rioolvervanging. In een aantal peilbuizen daarentegen, worden lagere grondwaterstanden gemeten dan voor de rioolvervanging (...)In het onderzoeksgebied vindt slechts geringe wegzijging plaats. Na de rioolvervanging zouden na grote neerslagintensiteiten hogere grondwaterstanden worden verwacht. De snelle afvoer van grondwater (...) wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de aanwezigheid van oude lekke rioolstrengen. Geadviseerd wordt de plaatsen van eventuele rioollekkages op te sporen en reparatie uit te voeren, dan wel de oude rioolstrengen geheel te vervangen.’
2.7 In de periode juni - september 1995 vindt door Wareco in opdracht van de gemeente het geadviseerde nadere onderzoek plaats naar locaties van rioollekkages plaats. Het daarvan opgemaakte rapport van Wareco van 2 januari 1996 vermeldt als conclusie onder meer (pagina 7): ‘In het onderzoeksgebied zijn op diverse locaties grondwateronttrekkingen vastgesteld (...) De lekkages in de Willemstraat en de Anna Paulownastraat leveren de grootste bijdrage aan de lage waterstand in het drainagesysteem. Aanbevolen wordt de reparatie van genoemde rioolstrengen als eerste aan te pakken (...) De waterstanden in het drainagesysteem worden in mindere mate beïnvloed door de lekkages in de Mariastraat (...) en de Mauritsweg (...) Uit de huidige lage grondwaterstanden in het gebied en de gegevens over het niveau van het bovenste funderingshout wordt geconcludeerd dat momenteel droogstand van funderingshout optreedt (...)’. De riolering in de Willemstraat wordt conform dit advies gerenoveerd in 1996. Na een nader advies van Wareco wordt vervolgens de riolering in de Mauritsweg vervangen. Ook de vervanging van andere rioleringen in de wijk zijn ten opzichte van het bestaande rioleringsprogramma van de gemeente vervroegd uitgevoerd in 1998.
2.8 Medio 1997 doet Wareco nogmaals onderzoek voor de gemeente. Het daarvan opgemaakte rapport van 6 november 1997 vermeldt als doel (pagina 1): ‘ (...) het opstellen van een advies omtrent de te nemen maatregelen rond het grondwaterbeheer (...) Hierbij wordt onderscheid gemaakt in civieltechnische maatregelen in het openbaar terrein (grondwaterbeheer middels het reeds aanwezig drainagesysteem in de straat) en maatregelen op het particulier terrein (funderingsherstel, maatregelen in kruipruimten, civieltechnische ingrepen, etc (...)’ Het rapport vermeldt voorts (pag. 4): ‘Met betrekking tot de geohydrologische situatie in het onderzoeksgebied worden de volgende conclusies getrokken: In een groot deel van het onderzoeksgebied worden grondwaterstanden gemeten die lager zijn dan het peil van het oppervlaktewater (...) De lage grondwaterstanden worden veroorzaakt door grondwateronttrekking ten gevolge van nog in het gebied aanwezige rioollekkages (...)’ en (pagina 6): ‘Uit het funderingsonderzoek blijkt dat voor een groot aantal woningblokken de kwaliteit van de houten paalfundering onvoldoende is. Het verhogen van de grondwaterstand is voor deze blokken derhalve geen doelmatige oplossing en funderingsherstel is derhalve noodzakelijk.’
2.9 De gemeente heeft vervolgens een subsidieregeling ingesteld, welke in grote lijnen neerkomt op vergoeding van 40% van de kosten van herstel van funderingen en overige cascoschade.
3. Na eiswijziging vorderen het Platform en de leden:
a. een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die eisers hebben geleden, lijden en/of nog zullen lijden met betrekking tot hun panden in de wijk gelegen rond het Emmaplein te Dordrecht ten gevolge van de drainerende werking van de rioleringen in deze wijk;
b. veroordeling van de gemeente tot herstel, althans vergoeding aan eisers, van de schade die eisers hebben geleden, lijden en/of nog zullen lijden met betrekking tot hun panden in de wijk gelegen rond het Emmaplein te Dordrecht ten gevolge van de drainerende werking van de rioleringen in deze wijk;
c. veroordeling van de gemeente tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen, althans tot vergoeding aan eisers van de kosten van alle noodzakelijke maatregelen die eisers reeds hebben genomen en/of nog moeten nemen, ter voorkoming en/of beperking van (verdere) schade aan hun panden in de wijk rond het Emmaplein te Dordrecht;
d. veroordeling van de gemeente tot vergoeding aan eisers van de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte;
ingeval van vergoeding als onder b, c en d bedoeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 1997, althans de dag van dagvaarding, en voor zover nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
een en ander met veroordeling van de gemeente in de proceskosten en voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
4. Aan hun vorderingen leggen eisers zakelijk weergegeven de navolgende stellingen ten grondslag.
4.1 Door de drainerende werking van de lekkende riolering in de wijk is het grondwaterpeil gedaald, waardoor de koppen van de houten funderingspalen droog zijn komen te staan en bij panden, gefundeerd op staal, een meer dan gebruikelijke zetting heeft plaatsgevonden. De leden lijden hierdoor schade. De schade bestaat voor panden met houten paalfundering onder meer uit kosten van herstel van de fundering en herstel van zettingschade. Voor panden met fundering op staal bestaat de schade uit de kosten van maatregelen tegen grondwateroverlast in lager gelegen ruimten en herstel van zettingschade.
4.2 De gemeente heeft gelet op de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen de plicht te zorgen voor het in goede staat hebben en houden van de riolering. Door gebrekkig onderhoud dan wel nalatigheid met betrekking tot tijdige vervanging heeft gedurende vele jaren een verzakt rioolstelsel in de wijk gelegen. Als gevolg zijn breuken en openstaande naden tussen de rioolbuizen ontstaan en heeft de riolering lange tijd grondwater afgevoerd. De gemeente is derhalve in haar zorgplicht ten opzichte van de leden tekort geschoten. Schending van deze zorgplicht is gezien artikelen 6:162, 6:174 en 5:39 BW onrechtmatig jegens eisers.
5. De gemeente bepleit afwijzing van de vorderingen met veroordeling van eisers in de proceskosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Zij voert voor zover thans van belang de navolgende verweren aan.
5.1 De onderhavige vorderingen hebben alle de strekking dat de gestelde schade door de gemeente in geld wordt vergoed. Gelet op artikel 3:305a lid 3 BW dient het Platform daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. De ingestelde rechtsvorderingen strekken bovendien niet tot bescherming van gelijksoortige belangen omdat voor iedere eigenaar afzonderlijk de aansprakelijkheid van de gemeente beoordeeld moet worden en de beoordeling per geval uiteen kan lopen. Ook de leden dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat zij niet voldoen aan hun stelplicht.
5.2 De gemeente bestrijdt dat zij haar zorgplicht met betrekking tot de instandhouding en het onderhoud van de rioleringen heeft geschonden.
5.3 Artikel 6:174 BW mist toepassing omdat niet gezegd kan worden dat het rioleringstelsel in de wijk niet zou hebben voldaan aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen in de zin van het artikel.
De gemeente bestrijdt voorts - mede in dit kader - het causaal verband tussen de door eisers gestelde schade en de gestelde fouten van de gemeente. In dit verband heeft zij erop gewezen dat niet is gesteld dat zij vóór 1991 onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De gemeente stelt zich daarnaast op het standpunt dat artikel 6:174 BW in ieder geval niet van toepassing is op schade die is opgetreden vóór 1 januari 1992 gelet op artikel 69 Overgangwet nieuw Burgerlijk Wetboek.
5.4 Artikel 5:39 BW mist zelfstandige betekenis naast artikel 6:162 BW
De beoordeling van het geschil
6. Voor zover de vereniging betaling vordert van schadevergoeding in geld is zij daarin niet-ontvankelijk gezien de door de gemeente aangehaalde bepaling. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook indien, zoals in dit geval, verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd. De overige vorderingen van het Platform hebben betrekking op, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door de leden geleden schade en vergoeding van die schade in natura. De daarmee gediende belangen van de leden zijn als gelijksoortig aan te merken, terwijl het Platform blijkens haar hiervoor weergegeven doelomschrijving deze belangen behartigt. Het Platform kan in die vorderingen wèl worden ontvangen.
7. De rechtbank ziet niet in dat de leden, zoals de gemeente aanvoert, niet zouden voldoen aan hun stelplicht. In dit verband heeft de gemeente opgemerkt dat ieder voor zich zal dienen te stellen dat en waarom de gemeente jegens hem/haar onrechtmatig zou hebben gehandeld, dat ieder voor zich dient te stellen dat hij/zij schade heeft geleden en dient aan te geven waaruit die schade bestaat en waarom tussen het een en het ander causaal verband zou bestaan. De rechtbank constateert dat de leden zulks gedaan hebben, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4. aangegeven.
8. De rechtbank stelt vast dat zij de onderhavige vorderingen moet beoordelen naar de thans geldende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De schade die de leden zouden hebben geleden is het resultaat van een langdurig proces, terwijl niet bekend is of dit proces is voltooid nog vóór of na 1 januari 1992. Voor een dergelijk geval bepalen artikel 173 jo. 68a Overgangwet nieuw Burgerlijk Wetboek dat beslissend is het tijdstip dat de schade bekend is geworden. Voor zover thans reeds schade is geconstateerd, is dat gebeurd ná 1 januari 1992.
9. De rechtbank laat in het navolgende in het midden of, zoals door eisers is gesteld en door de gemeente naast de onder 5. vermelde verweren eveneens is betwist, de drainerende werking van het rioleringstelsel in de wijk daadwerkelijk tot schade aan de woningen van ieder van de leden heeft geleid.
10. Partijen zijn het erover eens dat de gemeente de verplichting heeft te zorgen voor het in goede staat hebben en houden van het rioleringstelsel in de wijk, dit ter voorkoming van schade als hier aan de orde is. Dat op de gemeente deze plicht rust betekent niet dat zij reeds dán onrechtmatig handelt, indien door de gebrekkige staat van het rioleringstelsel schade is veroorzaakt, dat zij met andere woorden voor de deugdelijkheid van het rioleringstelsel heeft in te staan. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook in een geval als het onderhavige de in de arresten van de Hoge Raad van 9 oktober 1981 (N.J. 1982, 332) en 19 november 1999 (ELRO-nr: AA3376 en N.J. 2000, 234) neergelegde regel dat de omvang van de onderhoudsverplichting afhankelijk is van verschillende factoren, waaronder de financiële en andere middelen die ter beschikking staan om de verplichting na te komen, en dat het overheidslichaam bovendien een zekere marge van beleidsvrijheid heeft. Eisers kunnen derhalve niet volstaan te wijzen op jarenlange rioollekkages en de daardoor ontstane schade, maar zullen concreet dienen aan te geven, met inachtneming van de genoemde factoren en respectering van de aan de gemeente toekomende beleidsvrijheid, in welk opzicht de gemeente een onjuiste invulling aan haar zorgverplichting heeft gegeven.
11. Bij conclusie van repliek onder 15 e.v. hebben eisers hun verwijten op dit punt nader ingevuld door te stellen dat de gemeente op grond van de ouderdom van de riolering bedacht had moeten zijn op breuken en/of openstaande naden met als gevolg lekkages van het rioleringstelsel en daarom periodieke controles en, zonodig, herstel had moeten uitvoeren. Dat heeft de gemeente volgens hen nagelaten. Zij verwijten de gemeente voorts niet onmiddellijk actie ondernomen te hebben toen in 1990 de zeer slechte toestand van het rioleringstelsel bleek.
12. De gemeente heeft daarop aangegeven hoe zij invulling aan haar zorgplicht heeft gegeven. In dit verband heeft zij gewezen op de navolgende omstandigheden:
- Reeds vanaf het begin van de jaren zeventig heeft de gemeente plannen ontwikkeld voor het onderhoud en de aanleg van rioleringen. Deze plannen zijn op adequate wijze uitgevoerd, waarbij voor zover redelijkerwijs mogelijk rekening is gehouden met nieuwe gegevens over de staat van onderhoud van het bestaande rioolnet. De gemeente had er daarbij rekening mee te houden dat in andere wijken van Dordrecht vergelijkbare grondwater- en rioleringsproblemen speelden.
- Vanaf het moment dat zulks mogelijk was, heeft de gemeente een programma voor video-inspecties van rioleringen opgesteld en daadwerkelijk uitgevoerd.
- Bij concrete klachten wordt direct onderzoek uitgevoerd.
- De gemeente wijst voorts op de onder 2. weergegeven stroom van in haar opdracht uitgebrachte rapporten van Wareco en benadrukt dat zij de adviezen van Wareco steeds heeft opgevolgd.
De conclusie van de gemeente is dat zij heeft gehandeld zoals redelijkerwijs van haar mag worden verwacht, te meer nu zij de onder rechtsoverweging 2.9 vermelde subsidieregeling heeft ingesteld.
13. Eisers ontkennen deze stellingen van de gemeente niet en hebben onvoldoende geconcretiseerd op welk punt van de gemeente, in aanmerking genomen de voor de gemeente bestaande mogelijkheden, ander handelen had mogen worden verwacht. Zij hebben bij pleidooi er slechts op gewezen dat de gemeente pas in 1997 de leden over de problematiek heeft geïnformeerd zonder aan te geven wat de relevantie daarvan is voor de schade die de leden zouden hebben opgelopen. Voorts hebben eisers gesteld dat ook thans nog niet alle lekkende riolen zijn vervangen. De rechtbank moet aan die stelling voorbij gaan nu de gemeente zulks ontkent en eisers nalaten aan te geven waarop zij het oog hebben. Indien al juist, zou die stelling overigens op zichzelf onvoldoende zijn om aan te nemen dat de gemeente steken laat vallen.
14. Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat de stellingen van eisers onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat de gemeente het rioleringstelsel niet in voldoende mate heeft gecontroleerd en, toen haar in 1990, maar in ieder geval ná het onderzoek van 1992, bleek van schade door de drainerende werking van het rioleringstelsel, heeft nagelaten om, gelet op haar mogelijkheden, adequate maatregelen te nemen om (verdere) schade te voorkomen. Vast staat integendeel dat zij in ieder geval opdracht heeft gegeven tot de hiervoor vermelde rapportages van Wareco, de door Wareco gegeven adviezen heeft opgevolgd, belangrijke lekkages heeft doen opsporen en vervroegd (delen) van het rioleringstelsel heeft vernieuwd. Mogelijk heeft dit alles niet voorkomen dat niettemin schade is ontstaan aan de funderingen van panden van de leden, doch zoals hiervoor uiteengezet kan de gemeente niet reeds op die grond onrechtmatig handelen worden verweten. De gemeente neemt bovendien een aanzienlijk deel van die schade voor haar rekening op grond van de ingestelde subsidieregeling.
15. De gemeente stelt terecht (pleitnota onder 20 e.v.) dat het bovenstaande eveneens een rol speelt bij beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW. Uit de wetgeschiedenis blijkt immers dat dit artikel slechts in zoverre risico-aansprakelijkheid inhoudt, dat aansprakelijkheid kan bestaan, ongeacht de oorzaak van het gebrek van de zaak en of de bezitter bekend was met het gebrek. Verder dan dat gaat het risico niet. Met name kan dit artikel geen aansprakelijkheid doen ontstaan in geval bij bekendheid met het gebrek die aansprakelijkheid niet op artikel 6:162 zou kunnen worden gebaseerd. Dit uitgangspunt is, zoals de gemeente terecht aanvoert, van belang voor interpretatie van de zinsnede ‘de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen’. Het is voorts nog duidelijker tot uitdrukking gebracht in de formulering ‘tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend’. Verwezen wordt in het bijzonder naar de volgende passages uit de wetgeschiedenis.
De artikelen 6.3.2.5 en 6.3.2.7 (thans 174 - rechtbank) bevatten - kort samengevat - een risico-aansprakelijkheid van de bezitter of gebruiker voor gebreken van roerende zaken, respectievelijk opstallen. Deze aansprakelijkheid bestaat in beginsel, zowel ongeacht wat de oorzaak van het gebrek is als ongeacht of het gebrek aan de bezitter of gebruiker bekend was. Zouden de voormelde bepalingen op dit punt geen nadere regel bevatten, dan zouden de beperkingen die in afdeling 6.3.1 worden gesteld aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, voor de onderhavige zelfstandige aansprakelijkheidsgronden niet gelden. Dit is al direct hierom onbevredigend omdat niet is in te zien waarom, wanneer het om een onbekend gebrek gaat, niet alleen aan de bezitter of gebruiker jegens het slachtoffer een beroep op die onbekendheid moet worden onthouden, maar bovendien op hem ook een extra-aansprakelijkheid zou moeten rusten, met name een aansprakelijkheid die verder gaat dan die welke zou bestaan, wanneer hij het gebrek zou hebben gekend en derhalve op grond van afdeling 6.3.1 aangesproken had kunnen worden (...) Aantekening verdient nog dat bij de vraag wat bij bekendheid met het gebrek zou hebben gegolden, ook rekening moet worden gehouden met de slotwoorden van artikel 6.3.1.1 lid 3 en met de zorgvuldigheid die men ter zake van het voorkomen van gebreken of het tijdig waarschuwen voor het daaruit voortvloeiende gevaar mag verwachten. (M.v.A. II Inv. artikelen 6.3.2.5, 6.3.2.7 en 6.3.2.8, Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6) blz. 1378/1379 en 1381)
Blijkens de aanhef van het eerste lid moet de weg voldoen aan ‘de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen’, terwijl blijkens het slot van dat lid voorts aansprakelijkheid ontbreekt indien de weg weliswaar niet aan die eisen voldoet, maar het overheidslichaam ook bij bekendheid met het daardoor ontstane gevaar, niet op grond van afdeling 6.3.1 zou kunnen worden aangesproken. Een en ander sluit in dat geen aansprakelijkheid bestaat als de weg in een staat van onderhoud verkeert, die niet ligt beneden het niveau dat voor een weg als waarom het gaat van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist. Daarbij is in een tijd waarin de financiering van overheidstaken meer dan tevoren een probleem vormt, in het bijzonder het volgende van belang. Het antwoord op de vraag of de weg in staat van onderhoud verkeerde als van het tot schadevergoeding aangesproken overheidslichaam kon worden geëist, zal mede worden bepaald door de financiële armslag die dat overheidslichaam had, terwijl het ter zake van onderhoud van openbare wegen mede onder afweging met andere overheidstaken gevoerde beleid door de burgerlijke rechter niet volledig kan worden getoetst (N.v.W. 1 Inv. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6) blz. 1394).
16. Uit het voorgaande volgt dat, nu geen aansprakelijkheid van de gemeente kan worden aangenomen op grond van artikel 6:162 BW, ook al was zij vanaf 1990 of 1992 op de hoogte van de lekkages van het rioleringstelsel, die aansprakelijkheid evenmin kan worden aangenomen op grond van de bepaling van artikel 6:174 BW, omdat niet geoordeeld kan worden dat het stelsel niet heeft voldaan aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, dan wel omdat hier de door het slot van lid 1 van artikel 6:174 BW gegeven uitzondering van toepassing is. Voor de periode vóór 1 januari 1992, de datum van inwerkingtreding van artikel 6:174 BW, geldt bovendien dat, voor zover de geleden schade is terug te voeren op handelen of nalaten van de gemeente in die periode, de schade niet aan haar kan worden toegerekend omdat voordien geen risico-aansprakelijkheid voor lekkages in het rioleringstelsel, met als gevolg schade door daling van het grondwaterpeil, bestond.
17. Het bepaalde in artikel 5:39 BW kan evenmin leiden tot toewijzing van de vorderingen. Het door het artikel gegeven verbod beperkt zich tot handelingen die als onrechtmatig volgens artikel 6:162 BW zijn aan te merken. Zoals hiervoor is overwogen, is daarvan geen sprake.
18. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen grond bestaat de gemeente aansprakelijk te houden voor de door eisers gestelde schade. Voor zover eisers daarin ontvankelijk zijn, dienen de vorderingen derhalve te worden afgewezen met veroordeling van eisers in de proceskosten.
verklaart het Platform niet-ontvankelijk voor zover door haar is gevorderd veroordeling van de gemeente tot vergoeding aan eisers als nader vermeld onder 3 b, c en d;
wijst de overige vorderingen van het Platform en de leden af;
veroordeelt eisers in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de gemeente bepaald op ƒ 3.440,- aan salaris van de procureur en ƒ 400,- aan verschotten;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.G.J. de Heij, C. van Steenderen-Koornneef en D. Regts en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 maart 2001.