ECLI:NL:RBDOR:2000:AA8908

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/006158-00 00/273
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake getuigenbescherming in strafzaak met politie-infiltrant

In deze zaak gaat het om een beschikking in hoger beroep van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht, die op 8 december 2000 is gegeven. De zaak betreft de bescherming van de identiteit van getuige A 1016, een politie-infiltrant, die vreesde voor zijn leven, gezondheid en veiligheid. De rechter-commissaris had op 22 november 2000 op vordering van de officier van justitie bevolen dat de identiteit van deze getuige verborgen zou blijven. Mr. G.J. Hubers heeft namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij hij grieven heeft overgelegd. De rechtbank heeft op 6 december 2000 de officier van justitie en de raadsman van de verdachte in raadkamer gehoord. De verdachte heeft aangegeven niet aanwezig te willen zijn bij de behandeling in raadkamer.

De rechtbank overweegt dat politiefunctionarissen, als hun verklaring als getuige wordt verlangd in relatie tot de strafzaak, geen bescherming kunnen ontlenen aan artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering. Dit is van belang in het kader van de Wet Getuigenbescherming, die beoogt dat alleen bedreigde getuigen aanspraak kunnen maken op volledige anonimiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat getuige A 1016 een politie-infiltrant is en dat de wetgever met de invoering van artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering een aanvulling heeft willen geven op de Wet Getuigenbescherming. De rechtbank verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Parketnummer: 11/006158-00
Registratienummer: 00/273
Beschikking in hoger beroep ex artikel 226b Wetboek van Strafvordering van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring .
Bij beschikking van 22 november 2000 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling in strafzaken met toepassing van artikel 226a Wetboek van strafvordering op vordering van de officier van justitie bevolen dat ter gelegenheid van het verhoor van de getuige A 1016 diens identiteit verborgen wordt gehouden, omdat naar haar oordeel redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de getuige A 1016 mag vrezen voor leven, gezondheid en veiligheid van zichzelf en diens directe omgeving.
Op 4 december 2000 is middels een akte hoger beroep door mr. G.J. Hubers namens voormelde verdachte hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris voormeld. Hierbij is een schriftuur houdende zijn grieven overlegd.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie en de raadsman van verdachte op 6 december 2000 in raadkamer gehoord.
Verdachte heeft (in het schriftuur) te kennen gegeven niet bij de behandeling in raadkamer aanwezig te willen zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat in deze zaak dat getuige A 1016 een politie-infiltrant betreft.
Met de invoering van artikel 187d Wetboek van strafvordering heeft de wetgever kennelijk beoogd onder meer een aanvulling te geven op de Wet Getuigenbescherming.
Naar de bedoeling van de wetgever komen opsporingsambtenaren op basis van die wet immers niet voor volledige anonimiteit in aanmerking, omdat - naar de destijds geldende opvatting van de wetgever - het belang van de opsporing van ernstige criminaliteit alleen de waarborging van een volledige anonimiteit (…) niet kan rechtvaardigen (Kamerstukken II, 1991/1992, 22483, nr 3 p. 17). De Wet Getuigenbescherming gaat, aldus de wetgever, uit van de gedachte dat alleen bedreigde getuigen een beroep op volledige anonimiteit kunnen doen, hetgeen met zich meebrengt dat de inzetbaarheid van sommige politiefunctionarissen (bijv. pseudokopers) hierdoor zal verminderen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat politiefunctionarissen, voorzover hun verklaring als getuige wordt verlangd omtrent de uitoefening van hun bediening in relatie tot onderhavige strafzaak, geen bescherming kunnen ontlenen aan artikel 226a Wetboek van strafvordering.
Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank
Verklaart het hoger beroep gegrond;
Vernietigt de beschikking d.d. 22 november 2000 met bovenvermeld parketnummer van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken;
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 8 december 2000 door
Mrs. K.H.J. Puite, voorzitter, A.P. Hameete en H.A.C. Smid, rechters,
In tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier.