ECLI:NL:RBDOR:2000:AA8907

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/006158-00
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bescherming identiteit getuige in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beschikking in hoger beroep van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht, waarbij de rechter-commissaris op 22 november 2000 had bevolen dat de identiteit van getuige A 1550 verborgen moest blijven. Dit besluit was genomen omdat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat de getuige vreesde voor zijn leven, gezondheid en veiligheid. Op 4 december 2000 heeft mr. G.J. Hubers namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij grieven zijn overgelegd. De rechtbank heeft het hoger beroep tijdig ontvangen en heeft de zaak op 6 december 2000 in raadkamer behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte zijn gehoord. De verdachte heeft ervoor gekozen om niet aanwezig te zijn bij de behandeling in raadkamer.

De rechtbank overweegt dat politiefunctionarissen, die als getuige worden opgeroepen in deze strafzaak, geen bescherming kunnen ontlenen aan artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering. Dit is van belang in het kader van de Wet Getuigenbescherming, die beoogt dat alleen bedreigde getuigen aanspraak kunnen maken op volledige anonimiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat getuige A 1550 een politie-infiltrant is en dat de wetgever met de invoering van artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering een aanvulling heeft willen geven op de Wet Getuigenbescherming. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de opsporing van ernstige criminaliteit niet kan rechtvaardigen dat opsporingsambtenaren volledige anonimiteit genieten.

De rechtbank heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de beschikking van de rechter-commissaris van 22 november 2000 vernietigd. Deze beslissing is genomen in raadkamer op 8 december 2000 door de rechters K.H.J. Puite, A.P. Hameete en H.A.C. Smid, in tegenwoordigheid van griffier R. van Andel.

Uitspraak

DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Parketnummer: 11/006158-00
Registratienummer: 00/269
Beschikking in hoger beroep ex artikel 226b Wetboek van Strafvordering van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring .
Bij beschikking van 22 november 2000 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling in strafzaken met toepassing van artikel 226a Wetboek van strafvordering ambtshalve bevolen dat ter gelegenheid van het verhoor van de getuige A 1550 diens identiteit verborgen wordt gehouden, omdat naar haar oordeel redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de getuige A 1550 mag vrezen voor leven, gezondheid en veiligheid van zichzelf en diens directe omgeving.
Op 4 december 2000 is middels een akte hoger beroep door mr. G.J. Hubers namens voormelde verdachte hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris voormeld. Hierbij is een schriftuur houdende zijn grieven overlegd.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie en de raadsman van verdachte op 6 december 2000 in raadkamer gehoord.
Verdachte heeft (in het schriftuur) te kennen gegeven niet bij de behandeling in raadkamer aanwezig te willen zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat in deze zaak dat getuige A 1550 een politie-infiltrant betreft.
Met de invoering van artikel 187d Wetboek van strafvordering heeft de wetgever kennelijk beoogd onder meer een aanvulling te geven op de Wet Getuigenbescherming.
Naar de bedoeling van de wetgever komen opsporingsambtenaren op basis van die wet immers niet voor volledige anonimiteit in aanmerking, omdat - naar de destijds geldende opvatting van de wetgever - het belang van de opsporing van ernstige criminaliteit alleen de waarborging van een volledige anonimiteit (…) niet kan rechtvaardigen (Kamerstukken II, 1991/1992, 22483, nr 3 p. 17). De Wet Getuigenbescherming gaat, aldus de wetgever, uit van de gedachte dat alleen bedreigde getuigen een beroep op volledige anonimiteit kunnen doen, hetgeen met zich meebrengt dat de inzetbaarheid van sommige politiefunctionarissen (bijv. pseudokopers) hierdoor zal verminderen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat politiefunctionarissen, voorzover hun verklaring als getuige wordt verlangd omtrent de uitoefening van hun bediening in relatie tot onderhavige strafzaak, geen bescherming kunnen ontlenen aan artikel 226a Wetboek van strafvordering.
Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank
Verklaart het hoger beroep gegrond;
Vernietigt de beschikking d.d. 22 november 2000 met bovenvermeld parketnummer van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 8 december 2000 door
Mrs. K.H.J. Puite, voorzitter, A.P. Hameete en H.A.C. Smid, rechters,
In tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier.