ECLI:NL:RBDOR:2000:AA5251

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32274 KG 00-82
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot aanwezigheid en vertegenwoordiging in bestuursvergaderingen van de Stichting Prioriteit aandelen De Vries Robbé Groep

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht werd behandeld, vorderde de Stichting Prioriteit aandelen De Vries Robbé Groep (hierna: de Stichting) in kort geding dat Van Mook, een bestuurslid, zou worden bevolen om aanwezig te zijn bij de bestuursvergaderingen van de Stichting of zich te laten vertegenwoordigen door een ander bestuurslid. De Stichting stelde dat Van Mook zijn verplichtingen als bestuurder niet nakwam door niet op de vergaderingen te verschijnen, wat de besluitvorming binnen de Stichting belemmerde. Van Mook had zich om gezondheidsredenen afgemeld voor eerdere vergaderingen en weigerde ook om deel te nemen aan toekomstige vergaderingen. De Stichting vorderde ook een dwangsom voor elke overtreding van de bevelen die aan Van Mook werden opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat Van Mook, door zijn afwezigheid, de Stichting belemmerde in haar functioneren en dat zijn gedrag niet in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank wees de vorderingen van de Stichting grotendeels toe, met uitzondering van de vordering om het quorumvereiste buiten werking te stellen, omdat dit te veel ingreep in de statuten van de Stichting. Van Mook werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke overtreding van de bevelen en werd ook veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie vorderde Van Mook dat de Stichting zich zou onthouden van haar statutaire taken zolang mr. J.A. Visser deel uitmaakte van het bestuur. Deze vordering werd afgewezen, omdat Van Mook niet kon aantonen dat de benoeming van mr. Visser in strijd was met de statuten of de overeenkomst tussen BTG en DVRG. De rechtbank concludeerde dat de Stichting niet in haar verdediging was geschaad en dat de vordering in reconventie ongegrond was.

Uitspraak

Nummer: 32274 KG 00-82
Datum: 23 maart 2000
PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de stichting
STICHTING PRIORITEITSAANDELEN DE VRIES ROBBÉ GROEP
gevestigd te Gorinchem,
eiser in conventie bij dagvaardingen van 1 en 2 maart 2000,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Das te Amsterdam,
procureur mr. R.C. van Wamel,
t e g e n
1. L.G.M. VAN MOOK,
wonende te Teteringen, gemeente Breda,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.G.L.M. Schiffeleers te Oosterhout,
procureur mr. C.F.W.A. Hamm,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BTG HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
procureur mr. C.F.W.A. Hamm.
Partijen zullen verder worden aangeduid als de Stichting, Van Mook en BTG.
Het procesverloop.
Ter terechtzitting van 9 maart 2000 heeft de Stichting bij monde van haar advocaat voor eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding.
Van Mook en BTG hebben ieder voor zich doen concluderen voor antwoord en daarbij de vordering bestreden. Van Mook heeft daarbij tevens geconcludeerd voor eis in reconventie.
De Stichting heeft de vordering in reconventie bestreden.
Partijen hebben de zaak, bij monde van hun raadslieden en onder overlegging van pleitnotities, nader doen toelichten.
Over en weer zijn producties in het geding gebracht.
Tot slot hebben partijen onder overlegging van de gedingstukken vonnis gevraagd.
Het geschil.
1. Op grond van de -in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken- stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
Het maatschappelijk kapitaal van de naamloze vennootschap De Vries Robbé Groep N.V., gevestigd te Gorinchem, (verder: DVRG) is verdeeld in 10 prioriteitsaandelen en 4.999.990 gewone aandelen. De gewone aandelen zijn genoteerd aan de AEX-Effectenbeurs te Amsterdam. De prioriteitsaandelen worden thans gehouden door de Stichting.
De statuten van DVRG bevatten, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen:
artikel 4 lid 1: eerste zin: waar in de statuten wordt gesproken van aandelen en aandeelhouders zijn daaronder begrepen zowel de prioriteitsaandelen als de gewone aandelen, respectievelijk zowel de houders van prioriteitsaandelen als de houders van gewone aandelen, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt.
artikel 4 lid 2: de algemene vergadering van aandeelhouders hierna ook te noemen: de algemene vergadering, besluit, onder goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen, tot uitgifte van aandelen.
artikel 12 lid 1: de benoeming van de commissarissen geschiedt door de algemene vergadering van aandeelhouders, uit een bindende voordracht van tenminste twee personen voor elke vacature op te maken door de vergadering van houders van prioriteitsaandelen,onverminderd het bepaalde in artikel 142 lid 2 juncto artikel 133 lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De tweede en derde zin van artikel 9 (lees:10) tweede lid van deze statuten zijn van overeenkomstige toepassing.
artikel 10 lid 2: tweede en derde zin: de vergadering van houders van prioriteitsaandelen wordt tenminste zes weken voor de betreffende algemene vergadering van aandeelhouders opgeroepen om een bindende voordracht te maken. Heeft de vergadering van houders van prioriteitsaandelen binnen drie weken na de oproeping geen bindende voordracht ingediend, dan is de algemene vergadering van aandeelhouders vrij in haar keuze.
artikel 21 lid 1: de algemene vergadering van aandeelhouders kan slechts op voorstel van de raad van commissarissen en de vergadering van houders van prioriteitsaandelen besluiten de statuten te wijzingen.
De 10 prioriteitsaandelen in DVRG zijn door BTG aan de Stichting overgedragen uit hoofde van de overeenkomst die BTG op 31 juli 1998 met DVRG heeft gesloten. In artikel 13 van deze overeenkomst is onder meer bepaald dat het bestuur van de Stichting zal bestaan uit drie leden, respectievelijk te benoemen door DVRG, BTG, en uit de kring van aandeelhouders, althans namens de aandeelhouders, in DVRG, met uitzondering van BTG. Voorts is in dit artikel bepaald dat het namens BTG te benoemen lid de instemming zal dienen te hebben van de leden die zijn benoemd door DVRG en de beleggers.
Op 2 oktober 1998 is voor notaris B.C. Waaijer te Amsterdam de akte van oprichting van de Stichting verleden. De bij deze akte vastgestelde statuten van de Stichting bevatten -voor zover hier van belang- de volgende bepalingen:
artikel 2: de Stichting heeft ten doel het verkrijgen, het houden van en het uitoefenen van alle rechten, verbonden aan prioriteitsaandelen in de naamloze vernnootschap De Vries Robbé Groep N.V., gevestigd te Gorinchem, verder te noemen: “De vennootschap, zulks in het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming(en).
artikel 5 lid 1: de Stichting wordt beheerd door een bestuur.
artikel 5 lid 2: het bestuur van de Stichting bestaat uit een door haar zelf te bepalen, oneven aantal doch tenminste uit drie personen. Het bestuur bestaat uit bestuursleden A, bestuursleden B en bestuursleden C; het bestuur bestaat uit evenveel bestuursleden A als uit bestuursleden B en bestuursleden C. Bestuursleden A worden gekozen door het bestuur van de vennootschap uit de leden van de raad van commissarissen van de vennootschap. Bestuursleden B worden gekozen door de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap. Bestuursleden C worden gekozen door de statutair te Gorinchem gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BTG Holdings B.V.
artikel 5 lid 4: de functie van het bestuurslid A eindigt bij verlies van de in artikel 5 lid 2 omschreven kwaliteit. De functie van een bestuurslid B casu quo een bestuurslid C eindigt bij intrekking van het mandaat van de algemeen vergadering van aandeelhouders, respectievelijk BTG Holdings B.V.
artikel 7 lid 2: voorzover in deze statuten niet anders wordt bepaald, worden bestuursbesluiten genomen met een meerderheid van tweederde van de stemmen.
artikel 7 lid 3: in een vergadering van het bestuur brengen de leden A, B en C ieder één stem uit. Indien tijdens een vergadering niet tenminste één bestuurslid van elk van de groepen A, B en C aanwezig is, kunnen geen rechtsgeldige besluiten genomen worden.
artikel 8 lid 1: het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander bestuurslid zulks nodig acht.
artikel 8 lid 2: de bestuursleden worden voor de vergadering per aangetekend schrijven opgeroepen op een termijn van tenminste 8 dagen. In spoedeisende gevallen kan de termijn van oproeping worden verkort tot tenminste 3 dagen.
artikel 8 lid 4: een bestuurslid kan zich in de vergadering bij schriftelijke volmacht door een medebestuurslid doen vertegenwoordigen.
artikel 9: nadat aan het bestuur bekend is worden dat een algemene vergadering van aandeelhouders in de vennootschap zal worden gehouden, zomede indien aan het bestuur bekend is geworden dat van de houders van prioriteitsaandelen in de vennootschap een besluit of voorstel wordt gevraagd, moet tijdig een bestuursvergadering worden gehouden waarin de agenda van de algemene vergadering moet worden behandeld en over de uitoefening van het stemrecht in de algemene vergadering respectievelijk over een besluit of voorstel moet worden beslist.
Het huidige bestuurslid A van de Stichting, tevens voorzitter van het bestuur, is drs. B.J. Constandse, president van de raad van commissaris van DVRG. Bestuurslid B van de Stichting, is mr. J.A. Visser, die als zodanig op de algemene vergadering van aandeelhouders van DVRG van 29 juni 1999 is herbenoemd. Bestuurslid C van de Stichting is Van Mook. Secretaris van het bestuur is mr. Visser voornoemd. Voormelde bestuursleden zullen verder worden aangeduid als de bestuursleden.
Van Mook is tevens directeur van Ten Have B.V., die momenteel minstens 13,6 % van de gewone aandelen in DVRG houdt en volgens eigen zeggen meer dan 20% van de gewone aandelen controleert.
Bij brief van 10 december 1999 heeft Ten Have B.V. de directie en de raad van commissarissen van DVRG, onder opgave van de te behandelen punten, verzocht een algemene vergadering van aandeelhouders (verder: algemene vergadering) bijeen te roepen. De te behandelen punten betreffen onder meer de benoeming van drie nieuwe commissarissen, de intrekking van het mandaat van bestuurslid B van de Stichting en de benoeming van een nieuw bestuurslid B van de Stichting.
Bij brief van 10 december 1999 heeft DVRG de bestuursleden medegedeeld dat is besloten om voor 27 januari 2000 een bijzondere algemene vergadering bij een te roepen en heeft zij de Stichting verzocht om tezamen met de raad van commissarissen een voorstel te doen omtrent statutenwijziging, alsmede een voorstel te doen omtrent de vervulling van de vacatures in de raad van commissarissen.
Bij brief van 24 december 1999 heeft DVRG de bestuursleden ter voorbereiding van hun vergadering op 5 januari 2000 onder meer medegedeeld dat in afwijking van het gestelde in haar brief van 10 december 1999 op de bijzondere algemene vergadering van 27 januari 2000 slechts één commissaris zal worden benoemd.
Alhoewel daartoe opgeroepen is Van Mook niet op de vergadering van het bestuur van de Stichting op 5 januari 2000 verschenen. Vervolgens is de vergadering verdaagd tot 10 januari 2000. Alhoewel hij zowel telefonisch als per fax voor die vergadering is opgeroepen, is Van Mook evenmin op de vergadering van 10 januari 2000 verschenen. Als reden voor zijn niet verschijnen heeft Van Mook respectievelijk opgegeven dat hij door ziekte verhinderd was en dat hij niet voldoende hersteld was om de vergadering bij te wonen. Vervolgens is Van Mook bij aangetekende brief opgeroepen voor een vergadering van het bestuur op 17 januari 2000.
Bij faxbericht van 17 januari 2000 heeft Van Mook de voorzitter van het bestuur van de Stichting meegedeeld de vergaderingen van de Stichting voorshands niet te zullen bijwonen en niet te zullen meewerken aan besluitvorming binnen de Stichting.
De bijzondere algemene vergadering op 27 januari 2000 heeft geen doorgang gevonden.
Bij brief van 3 februari 2000 heeft DVRG de Stichting voorgesteld de voor de vergadering van 27 januari 2000 geagendeerde punten op de agenda van de jaarlijkse algemene vergadering te zetten. Voorts heeft zij daarbij medegedeeld dat zij voornemens is de jaarlijkse algemene vergadering in mei 2000 te houden en verzocht de agendapunten in het Stichtingsbestuur te bespreken en de nodige besluiten te nemen.
Bij aangetekende brief van de secretaris van het bestuur van de Stichting van 4 februari 2000 is Van Mook opgeroepen tot het bijwonen van een bestuursvergadering op 30 maart 2000.
Bij brief van 22 februari 2000 heeft DVRG de bestuursleden van de Stichting medegedeeld dat zij de bij de brief van 3 februari 2000 gedane verzoek om te komen tot een besluit omtrent de benoeming van één commissaris intrekt.
Bij brieven van 23 en 24 februari 2000 heeft de raadsman van de Stichting, mr. M. Das, BTG onder meer verzocht hem te bevestigen dat:
= BTG, ingeval zij overgaat tot vervanging van het huidige bestuurslid C, het nieuwe bestuurslid C slechts zal benoemen op voorwaarde dat dat lid terstond bij zijn benoeming een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 8 lid 4 van de statuten van de Stichting op het bestuurslid A en/of het bestuurslid B aan BTG zal afgeven en dat BTG deze volmacht terstond naar de Stichting zal doorgeleiden;
= BTG, ingeval de functie van het huidige bestuurslid C hoe dan ook eindigt, terstond een nieuw bestuurslid C zal benoemen, met inachtneming van het vorige punt.
Bij brief van 2 maart 2000 heeft BTG geantwoord dat zij het niet eens is met de stellingen in de brieven van 23 en 24 februari 2000 en derhalve niet op de vragen kan ingaan.
Bij brief van 9 maart 2000 heeft DVRG de bestuursleden medegedeeld dat de jaarlijkse algemene vergadering zal worden gehouden op 26 mei 2000 en dat op de agenda onder meer de volgende onderwerpen staan:
(i) naamswijziging van DVRG
(ii) verhoging maatschappelijk kapitaal van de vennootschap
(iii) benoeming commissarissen.
Voorts heeft zij daarbij ten aanzien van agendapunt (iii) opgemerkt dat Ten Have B.V. om benoeming van 3 commissarissen heeft verzocht en heeft zij de bestuursleden verzocht per vacature een bindende voordracht van tenminste twee personen te maken.
Bij aangetekende brief van de secretaris van het bestuur van de Stichting van 9 maart 2000 is Van Mook medegedeeld dat agendapunt voor de bestuursvergadering van 30 maart 2000 zal zijn: ”opstellen voordracht benoeming drie commissarissen”.
2. In conventie vordert de Stichting (kort samengevat):
a. Van Mook te bevelen om, hetzij aanwezig te zijn in de vergadering van het bestuur van de Stichting op 30 maart 2000, hetzij een schriftelijke volmacht te verlenen aan een der overige leden van het bestuur van de Stichting om hem in die vergadering te vertegenwoordigen;
b. Van Mook te bevelen om in iedere vergadering van het bestuur van de Stichting die met in achtneming van de bepalingen van de wet en de statuten van de Stichting zal worden bijeengeroepen, hetzij aanwezig te zijn, hetzij zich bij schriftelijke volmacht te doen vertegenwoordigen door een der overige leden van het bestuur van de Stichting;
c. Van Mook te veroordelen tot betaling van een dwangsom van ƒ 500.000,-- voor iedere overtreding van een bevel als onder a of b bedoeld;
d. te bepalen dat, indien Van Mook, in strijd met een bevel als onder a of b bedoeld niet aanwezig of vertegenwoordigd is in een vergadering van het bestuur van de Stichting, het bepaalde in artikel 7 lid 3 laatste zin van de statuten van de Stichting niet meebrengt dat als gevolg van zulk afwezig of onvertegenwoordigd zijn in die vergadering geen geldige besluiten kunnen worden genomen.
e. te bepalen dat, indien BTG in plaats van Van Mook een ander bestuurslid C als bedoeld in de statuten van de Stichting benoemt en dat andere bestuurslid C niet aanwezig is in een vergadering van het bestuur van de Stichting die met inachtneming van de bepalingen van de wet en de statuten van de Stichting is bijeengeroepen of zich in zulk een vergadering bij schriftelijke volmacht doet vertegenwoordigen door een der overige leden van het bestuur van de Stichting, of indien Van Mooks functie van bestuurlid C eindigt en BTG geen nieuw bestuurslid C kiest, het bepaalde in artikel 7 lid 3 laatste zin van de statuten van de Stichting niet meebrengt dat als gevolg van zulk afwezig of onvertegenwoordigd zijn, of als gevolg van het niet verkozen zijn van een bestuurslid C, in die vergadering geen geldige besluiten kunnen worden genomen.
f. enige andere voorziening te treffen die de president passend zal oordelen.
3. Deze vorderingen baseert de Stichting op de volgende stellingen.
3.1 Krachtens artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de opgedragen taak. Dat brengt mee dat hij zoveel mogelijk bij de bestuursvergaderingen aanwezig dient te zijn. Deze verplichting geldt a fortiori als alleen rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen als alle bestuursleden aanwezig zijn. Van Mook komt deze verplichting niet na. Voorts maakt hij misbruik van het quorumvereiste door te verhinderen dat de Stichting een bindende voordracht voor de te benoemen commissarissen kan geven, zodat de door Ten Have B.V. voorgedragen personen tot commissarissen van DVRG zullen worden benoemd. De kans is immers groot dat Ten Have B.V. in een algemene vergadering de meerderheid van de aanwezige aandeelhouders vormt.
3.2 Het voormelde gedrag van Van Mook is naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het volharden daarin rechtvaardigt dat het quorumvereiste op de voet van artikel 2:8 lid 2 BW opzij wordt gezet.
3.3 BTG is niet bereid gebleken vrijwillig de verzekering te geven dat niet als gevolg van haar handelen of nalaten het statutair quorumvereiste aan geldigheid van een bestuurdersbesluit in de weg zal staan. Aangezien ook zij krachtens artikel 2:8 lid 1 BW zich jegens de Stichting moet gedragen naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid vordert, rechtvaardigt dat ook ten opzichte van haar statutaire bepalingen op de voet van artikel 2:8 lid 2 BW opzij worden gezet.
4. Van Mook vordert in reconventie de Stichting te veroordelen zich te onthouden van haar statutaire taken zolang mr. J.A. Visser deel uitmaakt van het bestuur, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 500.000,-- per overtreding van het bevel.
5. Van Mook baseert deze vordering op de stelling dat mr. Visser niet als bestuurder is voortgekomen uit de kring van aandeelhouders, maar uit de kring van Van den Hoek, de directeur van DVRG, en dat zulks in strijd is met de overeenkomst tussen BTG en DVRG. Voorts stelt hij dat er plaats is voor gerede twijfel aan de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen en de Stichting, terwijl er aan Van Mook de hoogste eisen met betrekking tot zijn onafhankelijkheid zijn gesteld.
6. Van Mook en BTG hebben de vorderingen in conventie gemotiveerd weersproken. De Stichting heeft de vordering in reconventie gemotiveerd weersproken. Hierop zal voor zover nodig in het navolgende worden ingegaan.
De beoordeling.
In conventie
7. Onbestreden is dat het besluit van de Stichting tot het instellen van dit kort geding niet in aanwezigheid van Van Mook en derhalve niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 3 van haar statuten tot stand is gekomen. Daar staat echter tegenover dat Van Mook heeft medegedeeld voorshands niet aan enige besluitvorming binnen de Stichting mee te werken en dat de uiterste consequentie van onverkorte toepassing van genoemde bepaling in dergelijke omstandigheden meebrengt dat de Stichting nimmer een beroep op de rechter zal kunnen doen. Dit betekent dat de toepassing van artikel 7 lid 3 van de statuten van de Stichting op het besluit tot het instellen van dit kort geding naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, zodat het ontbreken van Van Mook niet aan de rechtsgeldigheid van dat besluit af doet. Het door Van Mook gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van de Stichting dient derhalve verworpen te worden.
8. Hetzelfde geldt voor het beroep van Van Mook op het ontbreken van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. Dat spoedeisend belang volgt immers uit de in de statuten van de Stichting neergelegde bepalingen en termijnen en de aard van de vordering in dit geding. Dit geldt te meer, nu de zgn. bestuursleden A en B voornemens zijn een voordracht op te stellen voor de benoeming van drie commissarissen, terwijl voorts voor andere voor de algemene vergadering van 26 mei 2000 geagendeerde punten een voorstel of de goedkeuring van de Stichting nodig is.
9. Op grond van de inhoud van de brief van 17 januari 2000 kan worden aangenomen dat Van Mook, die dat ter zitting ook niet heeft bestreden, de bestuursvergaderingen van de Stichting niet zal bijwonen en aldus de besluitvorming binnen de Stichting zal beletten. Daarmee belet hij tevens dat de Stichting haar statutaire doel, zijnde onder meer het uitoefenen van alle rechten die zijn verbonden aan de prioriteitsaandelen, niet kan verwezenlijken. Een geldige reden voor dit gedrag heeft Van Mook niet gegeven. Die geldige reden kan niet worden gevonden in de door Van Mook aangevoerde onvrede omtrent de persoon en de standpunten van de overige bestuursleden. Immers de persoon van de overige bestuursleden behoeft niet zijn instemming en voorts rechtvaardigt het minderheidsstandpunt dat Van Mook in het bestuur van de Stichting inneemt niet dat hij de uitoefening van de bevoegdheden van de Stichting blokkeert. Dit is voldoende om voorlopig te concluderen dat Van Mook zijn taak als bestuurder van de Stichting niet behoorlijk vervult en toewijzing van het onder a. tot en met c. gevorderde te rechtvaardigen. De onder c. gevorderde dwangsom dient echter aan na te melden maximum te worden gebonden.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de oprichting van de Stichting uitdrukkelijk is gekozen voor het quorumvereiste als vermeld in artikel 7 lid 3 van de statuten en dat de gebruikelijke regel, dat in het geval voor een bepaald besluit een quorum nodig is en dat quorum niet gehaald wordt, een nieuwe vergadering kan worden uitgeschreven waarin het besluit zonder quorum kan worden genomen, bewust niet daarin is opgenomen. Onder deze omstandigheden zou toewijzing van het onder d. gevorderde -kort samengevat: het buiten werking stellen van het quorumvereiste bij niet-verschijning van Van Mook- voorshands te zeer ingrijpen in de bij de oprichting van de Stichting bewust gekozen constructie. Dit geldt te meer nu de statuten van DVRG de mogelijkheid van benoeming van commissarissen zonder bindend advies van de Stichting uitdrukkelijk open laat. Voor aanbevelingen of voordrachten tot benoeming van commissarissen overeenkomstig artikel 2:142 lid 3 BW resteert tussen 30 maart en 26 mei 2000 voldoende tijd.
11. Uit vorenstaande volgt dat het onder d. gevorderde dient te worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het onder e. gevorderde. Het gaat te ver om in dit geding vooruit te lopen op de mogelijkheid dat een vacature voor het bestuurslid C ontstaat en de gevolgen daarvan. Dit geldt te meer nu, zoals niet is weersproken, geschikte kandidaten voor die functie niet gemakkelijk te vinden zijn. Bovendien rechtvaardigt de reactie van BTG op de brieven van de raadsman van de Stichting van 23 en 24 februari 2000 voorlopig niet zonder meer de conclusie dat zij zich jegens de Stichting in strijd met de redelijkheid en billijkheid gedraagt en/of dat de eventuele opvolger van Van Mook als bestuurslid C zich zodanig zal gedragen. Het bestaan van diverse geschilpunten tussen DVRG en BTG doet daaraan voorshands niet af.
12. Van Mook zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding dienen te dragen, zulks met uitzondering van de kosten die betrekking hebben op het geschil tussen de Stichting en BTG. De Stichting zal als de tegenover BTG in het ongelijk gestelde partij immers de kosten van het geding tussen de Stichting en BTG dienen te dragen.
13. Onder de hiervoor vermelde omstandigheden wordt enige andere voorziening dan als onder 9 bedoeld, niet passend geacht.
In reconventie
14. Mr. Visser is (her-)benoemd door de algemene vergadering van DVRG en derhalve overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de statuten van de Stichting gekozen. Daar doet niet aan af dat mr. Visser door DVRG is voorgedragen, aangezien gesteld noch gebleken is dat deze voordracht door de aandeelhouders bindend werd geacht. Voorzover er strijdigheid met het bepaalde in artikel 13 van de overeenkomst tussen DVRG en BTG bestaat, kan dat Van Mook niet baten aangezien hij geen partij bij die overeenkomst is en derhalve geen aanspraak kan maken op nakoming van die overeenkomst. Voorts behoeft mr. Visser als bestuurslid B, anders dan Van Mook, als bestuurslid C, niet de instemming van de overige bestuursleden. De bedenkingen van Van Mook omtrent het aantreden van mr. Visser als bestuurslid kunnen derhalve evenmin doel treffen. Slechts ten overvloede wordt dan ook opgemerkt dat Van Mook onvoldoende heeft aangevoerd om zijn twijfel aan de onafhankelijkheid van mr. Visser te kunnen rechtvaardigen.
15. Uit het vorenstaande blijkt dat de Stichting, alhoewel zij zich niet op de onderhavige vordering heeft kunnen voorbereiden, niet in haar verdediging is geschaad, zodat het door de Stichting gedane beroep op niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen. Tevens volgt daaruit dat de vordering in reconventie dient te worden afgewezen, met veroordeling van Van Mook in de kosten van het geding in reconventie.
De beslissing.
De President:
in conventie:
Beveelt Van Mook om, hetzij aanwezig te zijn in de vergadering van het bestuur van de Stichting op 30 maart 2000 waarvoor Van Mook bij aangetekende brieven van de secretaris van het bestuur van de Stichting van 4 februari 2000 en 9 maart 2000 is opgeroepen, hetzij een schriftelijke volmacht te verlenen aan een der overige leden van het bestuur van de Stichting om hem in die vergadering te vertegenwoordigen.
Beveelt Van Mook om in iedere vergadering van het bestuur van de Stichting die met in achtneming van de bepalingen van de wet en de statuten van de Stichting zal worden bijeengeroepen, hetzij aanwezig te zijn, hetzij zich bij schriftelijke volmacht te doen vertegenwoordigen door een der overige leden van het bestuur van de Stichting.
Bepaalt dat Van Mook een dwangsom zal verbeuren van ƒ 500.000,-- (vijfhonderdduizend gulden) voor iedere overtreding van één van de voormelde bevelen, zulks tot een maximum van ƒ 3.000.000,-- (driemiljoen gulden).
Veroordeelt Van Mook in de kosten van het geding, aan de zijde van de Stichting tot aan deze uitspraak, met in achtneming van hetgeen in r.o. 13 is overwogen, begroot op ƒ 551,88 aan verschotten en ƒ 2.500,-- aan salaris van de procureur.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding aan de zijde van BTG tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 400,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- aan salaris van de procureur.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Van Mook in de kosten van het geding, aan de zijde van de Stichting tot aan deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en ƒ 1.250,-- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van Veen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.