ECLI:NL:RBDHA:2025:9995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
24_9654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het hoofdverblijfcriterium bij overdrachtsbelasting en de afwijzing van het verlaagde tarief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting. Eiseres, die een woning had gekocht, stelde dat zij voldeed aan het hoofdverblijfcriterium, wat noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief van 2%. De inspecteur van de Belastingdienst had echter het bezwaar van eiseres afgewezen, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de woning haar hoofdverblijf was. Tijdens de zitting op 24 april 2025 was eiseres niet aanwezig, maar had zij wel nadere stukken ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar centrale levensplaats zich op het adres van de gekochte woning bevond. De rechtbank concludeerde dat het verlaagde tarief terecht niet was toegepast en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op eiseres rustte en de noodzaak om overtuigend bewijs te leveren voor het hoofdverblijfcriterium.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/9654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op aangifte overdrachtsbelasting voldaan.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2024 het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2025.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres huurt vanaf 1 november 2022 een woonruimte in een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] (de gehuurde woonruimte).
2. Eiseres heeft op 26 januari 2024 voor een koopsom van € 100.000 een woning gekocht aan de [adres 2] te [plaats 2] (de woning). In de leveringsakte is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen, waarbij het recht van eigendom van de woning is aangeduid als “het Verkochte” en eiseres als “koper”:

Overdrachtsbelasting
Wegens de levering van het verkochte is overdrachtsbelasting verschuldigd. De overdrachtsbelasting komt voor rekening van koper. De overdrachtsbelasting is verschuldigd over de koopprijs , aangezien deze tenminste gelijk is aan de waarde van het verkochte.
Verklaring overdrachtsbelasting
Koper heeft verklaard dat terzake de hiervoor omschreven verkrijging aan overdrachtsbelasting is verschuldigd: tien vier/tiende procent (10,4%) over honderdduizend euro (€ 100.000,00), zijnde tienduizend vierhonderd euro (€ 10.400,00).
(…)
Bijzondere lasten en beperkingen
(…)
- Recreatief gebruik
(…); ook het toegestane gebruik door de eigenaar wordt geacht plaats te vinden in de recreatieve sfeer en dient als zodanig ook te worden uitgeoefend.
- Permanente bewoning is niet toegestaan.”
3. Eiseres staat in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van de gehuurde woonruimte. Inschrijving op het adres van de woning is niet mogelijk.
4. Tot de stukken van het geding behoort een op 26 januari 2024 gedagtekende “Verklaring Overdrachtsbelasting Laag tarief”. Hierin is door eiseres verklaard dat zij ter zake van de verkrijging van de woning in aanmerking wil komen voor toepassing van het lage tarief overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr).
5. Eiseres heeft op 21 februari 2024 ter zake van de verkrijging van de woning € 10.400, ofwel 10,4% van de koopsom, aan overdrachtsbelasting voldaan.
6. In de bestreden uitspraak op bezwaar is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Per brief van 11 juli 2024 heb ik u verzocht nadere informatie/bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat door u wordt voldaan aan het zogenaamde hoofdverblijfcriterium van artikel 14, lid 2, WBR. Dat houdt in dat [de woning] moet dienen als uw centrale levensplaats.
(…)
Per mailbericht van 25 augustus 2024 heeft u mij enkel de volgende informatie verstrekt:
- De foto’s van schermafbeeldingen van een computer met daarop betalingen (zonder de zichtbaarheid van de naam van de rekeninghouder en de bank en de bedragen) gedaan in of in de omgeving van [de gemeente waarin de woning is gelegen];
- De huurovereenkomst “kamer onbepaalde tijd” ([de gehuurde woonruimte]);
- Handgeschreven kwitanties van de huurbetalingen, als bewijs van betaling van de huursom aan [naam verhuurder].
Beoordeling van het bezwaar
U geeft aan dat u , inmiddels al een paar maanden lang, vijf dagen per week in [de woning] verblijft. De overige twee dagen verblijft u in [de gehuurde woonruimte]. U huurt daar een kamer van [naam verhuurder]. U hebt aangegeven dat u aan het afwachten bent of [de woning] en omgeving u bevalt. In dit geval geldt nog steeds dat [de woning] alleen als “hoofdverblijf” wordt aangemerkt, indien uw “centrale levensplaats” zich daadwerkelijk naar deze woning heeft verplaatst.
Uit de thans beschikbare informatie en gegevens acht ik niet aannemelijk gemaakt dat u [de woning] als uw hoofdverblijf gebruikt.”
Geschil
7. In geschil is of eiseres voor de verkrijging van de eigendom van de woning recht heeft op het verlaagde tarief van 2% in de overdrachtsbelasting. Meer specifiek is in geschil of is voldaan aan het hoofdverblijfcriterium.
8. Volgens eiseres is het verlaagde tarief ten onrechte niet toegepast. Eiseres stelt dat zij aan het hoofdverblijfcriterium heeft voldaan.
9. Verweerder stelt dat het verlaagde tarief terecht niet is toegepast.
Beoordeling van het geschil
10. Overdrachtsbelasting wordt geheven over de verkrijging van (in dit geval) een woning. Het tarief van de overdrachtsbelasting bedraagt in beginsel 10,4% van de koopsom van de woning. Op grond van artikel 14, tweede lid, Wbr kan het verlaagde overdrachtsbelastingtarief van 2% worden toegepast indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat de verkrijger de woning na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken (het hoofdverblijfcriterium).
11. In de wetsgeschiedenis [1] van artikel 14 Wbr is ter verduidelijking van het hoofdverblijfcriterium, het volgende opgenomen:
“Met het begrip «anders dan tijdelijk als hoofdverblijf» wordt aangesloten bij het begrip «anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan» in de eigenwoningregeling van artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hierbij gaat het om een duurzaam eigen gebruik van de woning die de verkrijger overeenkomstig de bestemming als woning ter beschikking staat. Het begrip «hoofdverblijf» is synoniem met het begrip «centrale levensplaats». Waar een belastingplichtige zijn centrale levensplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld analoog aan artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het gaat daarbij om het antwoord op de vraag waar zich het middelpunt van de persoonlijke en economische belangen van de verkrijger bevindt.”
12. Zoals hiervoor is overwogen dient de vraag waar iemand zijn centrale levensplaats heeft naar omstandigheden te worden beoordeeld. De bewijslast rust daarbij op degene die een beroep doet op het verlaagde overdrachtsbelastingtarief. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat het middelpunt van haar persoonlijke en economische belangen na de verkrijging van de woning zich op het adres van de verkregen woning bevindt. Daarbij geldt binnen het belastingrecht de zogenoemde vrije bewijsleer. Dat betekent dat eiseres vrij is in de keuze van de bewijsmiddelen en dat de rechter vrij is in de waardering daarvan.
13. Eiseres heeft aangevoerd dat zij twee dagen per week in [plaats 1] verblijft alwaar zij vrijwilligerswerk doet en sociale contacten heeft. De overige vijf dagen per week verblijft zij in de woning. Eiseres heeft verklaard dat ze in de buurt van de woning wekelijks haar boodschappen doet, aldaar nieuwe sociale contacten heeft opgebouwd, betrokken is bij de VvE en zich er thuis voelt. Voor de zitting bij de rechtbank heeft eiseres schermprints overgelegd van een achttiental bankafschriften die zien op betalingen die zij vanaf maart 2024 heeft verricht bij winkels in [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 4] . Deze plaatsen zijn in de buurt van de woning gelegen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Naast de bankafschriften heeft eiseres geen stukken of verklaringen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de woning haar hoofdverblijf is. Zo heeft zij geen inzicht gegeven in de aard en context van haar betrokkenheid bij de VvE of van de contacten die zij zegt te hebben aangeknoopt in de omgeving van de woning. Evenmin wordt duidelijk wat de verkrijging van de woning heeft betekent voor de band die eiseres heeft met [plaats 1] . Eiseres heeft de gehuurde woonruimte aangehouden en zij heeft haar vrijwilligerswerk in [plaats 1] voortgezet, zodat die band in ieder geval deels in stand is gebleven. Het had op de weg van eiseres gelegen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Met de afschriften maakt eiseres weliswaar aannemelijk dat zij regelmatig in de woning verblijft, maar de afschriften bieden op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de woning haar centrale levensplaats vormt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat zij zien op een beperkt aantal betalingen en dat daarvan ruim driekwart in het weekend heeft plaatsgevonden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het verlaagde tarief terecht niet toegepast en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 576, nr. 3, pagina 21.