ECLI:NL:RBDHA:2025:9992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL24.36012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende aangetoond familieband en twijfels over overgelegde documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Jalandoni, had op 14 januari 2024 een visum aangevraagd om de bruiloft van haar kleinzoon bij te wonen. De aanvraag werd op 25 januari 2024 afgewezen, en na bezwaar bleef de minister bij zijn besluit. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de afwijzing van de visumaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op goede gronden had afgewezen, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er een familieband was met de referent en er redelijke twijfels bestonden over de overgelegde documenten. De rechtbank benadrukte dat de weigeringsgronden in de Visumcode afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren en dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het vaststellen van de feiten.

Eiseres voerde aan dat de minister in de bezwaarfase niet alle relevante stukken had toegestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat de minister redelijkerwijs kon aannemen dat het dossier compleet was. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had hoeven horen, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de visumaanvraag op goede gronden had afgewezen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36012
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres (gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een visum voor kort verblijf. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de visumaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 14 januari 2024 een visum voor kort verblijf aangevraagd om de bruiloft van haar gestelde kleinzoon bij te wonen. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 25 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 september 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de referent [referent] en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De minister heeft de aanvraag getoetst aan en afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef en onder ii, en onder b, van de Visumcode. Volgens de minister heeft eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Verder bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, omdat niet is gebleken van sociale en economische binding met Irak.
4. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt de minister over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is (ECLI:EU:C:2013:862). De rechter kan het besluit van de minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen.

De op de zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar

5. Eiseres stelt dat de minister in de bezwaarfase ten onrechte niet alle stukken aan haar gemachtigde heeft toegestuurd. Er wordt in het bestreden besluit verwezen naar besluiten en aanvragen uit het verleden maar die zijn niet meegezonden. Pas in deze beroepsprocedure heeft eiseres kennis kunnen nemen van die stukken. Het besluit kan daarom volgens haar niet gehandhaafd blijven.
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. In het pro forma bezwaarschrift van 5 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiseres gevraagd om een kopie van de op de zaak betrekking hebbende stukken. In de op 11 juli 2024 ingediende bezwaargronden staat dat eiseres inmiddels het ambassadedossier in goede orde heeft ontvangen. Er wordt door de gemachtigde op geen enkele wijze aangegeven dat er nog stukken missen. De minister heeft uit deze omstandigheid mogen afleiden dat het bezwaardossier voor de gemachtigde van eiseres toen compleet was. Daarnaast betreffen de eerdere procedures allemaal visumaanvragen van eiseres zodat de minister er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat zij daarover beschikking heeft. In de beslissing op bezwaar is (nader) uitgelegd waarom de familieband tussen eiseres en referent niet voldoende is onderbouwd en waarom er volgens de minister sprake is van vestigingsgevaar. In beroep heeft de minister de documenten van de eerdere afwijzingen aan het digitale dossier toegevoegd, zodat eiseres in ieder geval op dit moment kon beschikken daarover. Eiseres heeft desondanks tot op heden geen gronden gericht tegen de door de minister opgeworpen tegenstrijdigheden in de overgelegde bewijsstukken in de verschillende procedures. Omdat de minister deze stukken in beroep heeft overgelegd is de rechtbank van oordeel dat bovendien geen sprake is van strijd met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt niet.

Het doel en de omstandigheden van het verblijf

7. Eiseres stelt dat haar familieband met referent voldoende aannemelijk is gemaakt door de overgelegde
Copy of Registration of the Year 1957. Hieruit volgt dat referent de zoon is van [A], die op zijn beurt de zoon is van eiseres. De minister verwijst volgens eiseres in deze procedure ten onrechte naar documenten die in eerdere visumaanvragen zijn overgelegd. Deze zijn volgens eiseres irrelevant voor de beoordeling
van de huidige aanvraag. Het beoogde reisdoel is aanwezigheid bij de bruiloft van referent. En dat zij kennis kan maken met de Nederlandse cultuur.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft mogen concluderen dat eiseres de familieband met referent onvoldoende heeft aangetoond. De minister heeft vastgesteld dat geen waarde wordt gehecht aan de overgelegde Registration of the Year 1957, omdat de informatie in deze registratie afwijkt van eerdere overgelegde registraties en dat sprake is van wisselende verklaringen van familieleden. Eiseres heeft dit niet betwist. De door de minister naar voren gebrachte tegenstrijdigheden zijn van dien aard dat het optreden van een andere referent in deze procedure niet betekent dat zoals eiseres stelt daaraan geen betekenis kan worden toegekend. Verder heeft de minister in dit kader kunnen overwegen dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd van de voorgenomen bruiloft van referent. Op de zitting is komen vast te staan dat er geen bruiloft heeft plaatsgevonden, waarmee dat doel ook onvoldoende is aangetoond. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, vanwege de imperatieve weigeringsgronden
in de Visumcode, de visumaanvraag van eiseres in redelijkheid mogen
afwijzen. De beroepsgronden ten aanzien van sociale en economische binding behoeven dan ook geen bespreking meer.
Hoorzitting
10. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de minister eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. De minister mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden (zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb). Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eiseres is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft de minister kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Daarbij is tevens van belang dat de hoorzitting niet bedoeld is voor het aanleveren van stukken die tijdens de aanvraag of het bezwaar al ingediend hadden kunnen en moeten worden. De minister heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de visumaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman - Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 mei 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.