ECLI:NL:RBDHA:2025:9990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.3574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens internationale bescherming in Roemenië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 mei 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, die van Syrische nationaliteit is, heeft op 31 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Roemenië. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de niet-ontvankelijk verklaring in stand kan blijven. Eiser heeft een status in Roemenië en de minister heeft terecht geconcludeerd dat het redelijk is om van eiser te verwachten dat hij naar dat land terugkeert. De aanwezigheid van de broer van eiser in Nederland, die in afwachting is van zijn asielprocedure, maakt de beslissing van de minister niet onevenredig. De rechtbank legt uit dat de minister niet verplicht is om te motiveren waarom hij eiser niet toelaat tot de asielprocedure in Nederland, ondanks de aanwezigheid van zijn broer.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren en dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser moet terugkeren naar Roemenië en krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2025 en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.3574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. H. Postma),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand kan blijven. Eiser heeft een status in Roemenië en de minister heeft kunnen concluderen dat het gelet op alle feiten en omstandigheden redelijk is om van eiser te verwachten dat hij naar dat land (terug) gaat. Dat de broer van eiser in Nederland in afwachting is van zijn asielprocedure maakt niet dat het besluit onevenredig is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 31 december 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2005]. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Roemenië internationale bescherming geniet.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Matti als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de autoriteiten van Roemenië aan eiser internationale bescherming hebben verleend en dat eiser deze internationale beschermingsstatus nog steeds geniet. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw op grond waarvan de minister de aanvraag niet-ontvankelijk kan verklaren.
4. Dat eiser een broer heeft die in Nederland in de asielprocedure zit, staat op zichzelf niet in de weg aan het niet-ontvankelijk verklaren van zijn aanvraag. Dat volgt als zodanig uit het arrest XXX tegen België (ECLI:EU:C:2022:103). In deze uitspraak kan immers worden gelezen dat artikel 7 en artikel 24 van het Handvest van de Europese Unie niet in de weg staan aan de mogelijkheid om een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren wanneer een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend. De rechtbank leidt uit dat arrest niet af dat de minister verplicht is om te motiveren waarom hij eiser ondanks de aanwezigheid van zijn broer niet toelaat tot de asielprocedure in Nederland.1 De enige uitzondering op de bevoegdheid tot het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag die het Hof aanhaalt, is wanneer de vreemdeling in het land waar hij bescherming geniet dreigt in een situatie te komen die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dat eiser het op bepaalde vlakken niet makkelijk had in Roemenië is daarvoor onvoldoende. Eiser en zijn broer kunnen als gezinsleden gelet op hun situatie verder ook geen afgeleide rechten of voordelen ontlenen aan de Kwalificatierichtlijn. Dit wordt verder ook niet gesteld.
5. Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 moet verder de vraag beantwoord worden of de vreemdeling een zodanige band met het derde land – in dit geval Roemenië – heeft dat de minister redelijkerwijs van hem kan verlangen om naar dat land toe te gaan. Het derde lid van artikel 3.106a van het Vb 2000 schrijft voor dat bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke band alle relevante individuele omstandigheden van een vreemdeling moeten worden meegewogen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een band met een derde land in de hiervoor bedoelde zin aanwezig geacht mag worden, alleen al omdat eiser internationale bescherming in dat land geniet.2 Dat eiser ook een band heeft met Nederland vanwege de aanwezigheid van zijn broer, betekent niet dat de minister niet mag uitgaan van een zodanige band van eiser met Roemenië dat hij daar naartoe terug kan. Eiser heeft ook geen omstandigheden hierover naar voren gebracht die afdoen aan het standpunt van de minister dat eiser kan terug keren naar Roemenië.
6. De minister is in het besluit en in aanvulling daarop in het verweerschrift in voldoende mate ingegaan op de omstandigheid dat de broer van eiser in Nederland verblijft en ook op de stelling dat er sprake zou zijn van een afhankelijkheidsrelatie tussen de broers.
De minister heeft de eigen verklaring van eiser onvoldoende mogen vinden om een relevante afhankelijkheidsrelatie aannemelijk te achten. De minister heeft in dit verband relevant mogen vinden dat eisers broer is doorgereisd op het moment dat eiser asiel aanvroeg in Roemenië. Ook heeft de minister van belang mogen vinden dat eiser na zijn verblijf in Roemenië eerst in Duitsland heeft verbleven om werk te zoeken alvorens hij is doorgereisd naar zijn broer in Nederland. De rechtbank kan de minister ook volgen in het standpunt dat ook anderszins niet is gebleken van afhankelijkheid over en weer. Zij hebben onafhankelijk van elkaar gereisd, verbleven en gefunctioneerd zonder dat is aangetoond dat dit problemen heeft gegeven.
7. Wat betreft de brief van de voogd van de broer van eiser merkt de rechtbank op dat deze pas in de beroepsprocedure is overgelegd. De minister heeft die brief daarom niet bij zijn besluit kunnen betrekken. De minister heeft in deze brief geen aanleiding hoeven zien om niet van zijn bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring gebruik te maken. De brief van het Nidos bevat een eigen verklaring van de broer en geen standpunt van het Nidos over het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie die relevant is om in de beoordeling mee te wegen. Het beroep van eiser op artikel 7 en 24 van het EU Handvest slaag niet.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser moet terugkeren naar Roemenië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman - Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.