ECLI:NL:RBDHA:2025:9983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan de eiser, die onder de Vreemdelingenwet valt. De eiser had op 13 mei 2025 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 29 april 2025 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de rechtbank op 27 mei 2025 in kennis gesteld van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Deze kennisgeving werd door de rechtbank gelijkgesteld met een door de eiser ingesteld beroep, dat geregistreerd werd onder het onderhavige zaaknummer NL25.23991. De rechtbank heeft echter bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.
De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving van de verweerder onnodig was, aangezien de eiser al zelf beroep had ingesteld. Aangezien het beroep van de eiser al was beoordeeld, was er voor de partijen geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep dat voortkwam uit de kennisgeving van de verweerder. Daarom verklaarde de rechtbank het onderhavige beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.