ECLI:NL:RBDHA:2025:998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
09/285619-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen door het gebruik van cobra’s met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door het gebruik van zwaar vuurwerk (merk cobra) in combinatie met een brandversnellende vloeistof. Dit gebeurde op 28 oktober 2023 in 's-Gravenhage, waarbij gemeen gevaar voor goederen ontstond. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal als bewijsmiddelen zijn gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op het moment van het feit 16 jaar oud was, zich schuldig had gemaakt aan een ernstige daad die niet alleen schade aan de schutting van de woning van zijn ex-vriendin veroorzaakte, maar ook angst en onveiligheid bij omwonenden teweegbracht. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 30 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling en het feit dat hij zich aan de schorsingsvoorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/285619-23
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 16 januari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A. Baas en de (waarnemend) advocaat van de verdachte is mr. L.H.R. Newoor. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zwaar stuk vuurwerk (merk cobra) tezamen met een brandversnellende vloeistof tegen en/of bij een schutting te plaatsen en/of dit stuk vuurwerk en/of brandversnellende vloeistof, althans explosief, middels open vuur te ontsteken, tengevolge waarvan dit stuk vuurwerk en/of brandversnellende vloeistof, althans dit explosief, explodeerde, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die schutting en/of het in de nabijheid geparkeerd voertuig te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2023339243, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 160). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1], opgemaakt op 28 oktober 2023 (p. 12-17);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 november 2023 (p. 89);
4. Het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek plaats delict, opgemaakt op 25 oktober 2023 (p. 90-94).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 28 oktober 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zwaar stuk vuurwerk (merk cobra) tezamen met een brandversnellende vloeistof tegen een schutting te plaatsen en dit vuurwerk en brandversnellende vloeistof middels open vuur te ontsteken, ten gevolge waarvan dit vuurwerk en brandversnellende vloeistof explodeerde
n, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die schutting en het in de nabijheid geparkeerd
evoertuig te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 107 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van deze straf van 90 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om een lagere straf op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie. Het opleggen van een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest is passend, met eventueel nog een voorwaardelijke jeugddetentie. De door de officier van justitie gevorderde werkstraf is niet nodig, aldus de raadsman. In de strafmaat moet rekening worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte, zijn open proceshouding en de lange periode waarin de verdachte zich aan de schorsende voorwaarden heeft moeten houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte was ten tijde van het feit 16 jaar. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing, door zwaar vuurwerk tegen de schutting van de woning van zijn ex-vriendin te plaatsen en dit aan te steken. Door de ontploffing zijn de schutting en een in de nabijheid geparkeerde auto beschadigd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij door een ander op het idee is gekomen om een vuurwerkbom af te laten gaan bij de woning van zijn ex-vriendin. Hij had de bedoeling om haar te laten schrikken, omdat hij boos was dat er door haar over hem was geroddeld. Hij heeft daarbij niet gedacht aan de mogelijke gevolgen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte zonder na te denken over mogelijk gevolgen tot dit plan is overgegaan. Daar moet hij toch genoeg tijd voor hebben gehad. Hij moest de spullen bij elkaar zoeken, een tijdje reizen met de tram en naar de woning van het meisje lopen. Al die tijd is hij niet terug gekomen op dit slechte plan. Boos zijn over roddelen kan en moet op een andere manier tot uitdrukking komen dan door het plaatsen van een vuurwerkbom. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer blijkt dat dit voorval een grote impact op haar heeft gehad. Ze is hier heel erg van geschrokken en bang geweest. Ook het veiligheidsgevoel van anderen (de familie van het slachtoffer, buren, de eigenaren van auto’s in de omgeving) zal zijn aangetast door deze ontploffing. Het veroorzaken van ontploffingen met vuurwerkbommen doet zich op verschillende plaatsen in Nederland steeds vaker voor en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren en angst aan te jagen. Dit soort strafbare feiten zorgt niet alleen bij de slachtoffers voor gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, maar ook breder binnen de samenleving. Dat de verdachte hieraan heeft bijgedragen, rekent de rechtbank hem aan. Daar staat tegenover dat de verdachte vanaf het begin heeft aangegeven dat hij (achteraf) begrijpt dat dit volstrekt onverantwoord was en dat hij er ook erg veel spijt van heeft. Bovendien heeft hij ervoor gekozen om de ontploffing bij de tuinschutting aan de achterkant van de woning te veroorzaken en niet bij de voordeur van de woning van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte op 15 januari 2025 een strafbeschikking van € 310,- opgelegd heeft gekregen voor rijden zonder rijbewijs. Daarom is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 10 januari 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit blijkt – kort samengevat – dat de verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed heeft gehouden aan de schorsende voorwaarden. Er zijn geen nieuwe politiecontacten. De verdachte is bezig met een mbo-opleiding niveau 4, heeft net zijn autorijbewijs gehaald en heeft een bijbaan als bezorger. De verdachte is inmiddels volwassen en hij is in staat om zijn leven zelfstandig, met ondersteuning van zijn familie, vorm te geven. Het risico op recidive wordt minimaal geschat. Het continueren van het toezicht vanuit de jeugdreclassering is niet langer nodig. Geadviseerd wordt om de verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel onder de algemene voorwaarde dat geen strafbare feiten mogen worden gepleegd.
Tot slot heeft de deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) ter terechtzitting naar voren gebracht dat de jeugdreclassering zich aansluit bij het advies van de Raad. De jeugdreclassering heeft geen zorgen over de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit (het gaat om een gerichte actie tegen een persoon) kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest (te weten: 17 dagen) opleggen. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar een justitiële jeugdinrichting. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel van 13 dagen jeugddetentie met een proeftijd van één jaar noodzakelijk, om uit te drukken dat het hier om een ernstig feit gaat en om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
In de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte en met het feit dat hij zich gedurende een lange periode heeft moeten houden aan stevige schorsingsvoorwaarden, waaronder een avondklok. Daarom zal de rechtbank een lagere jeugddetentie opleggen dan geëist door de officier van justitie.
De rechtbank zal daarom ook geen onvoorwaardelijke taakstraf meer aan de verdachte
opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1], wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 1.000,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de immateriële schade. Voor wat betreft de materiële schade (schade aan de schutting), stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Daarmee komt de officier van justitie uit op een toe te wijzen bedrag van € 1.000,- als smartengeld. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van onderbouwing. Subsidiair is verzocht om het gevorderde bedrag, gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De schade aan de schutting is duidelijk zichtbaar op beelden in het dossier. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade, gelet op haar bevindingen over wat een soortgelijke schutting in een bouwmarkt kost, naar billijkheid vast op € 250,-. De rechtbank zal het materiële gedeelte van vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending met zich dat de gevolgen van het feit, te weten het veroorzaken van een ontploffing bij (de achterkant van) de woning van de benadeelde partij, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit is begaan, zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De verdachte heeft verklaard dat het ook echt zijn bedoeling was om het slachtoffer schrik aan te jagen. Wat het slachtoffer beschrijft (bang geworden voor vuurwerk, bang geweest), acht de rechtbank volstrekt invoelbare gevolgen van het handelen van de verdachte. De rechtbank maakt gebruik van haar bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen. Mede gezien de bedragen aan smartengeld die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 250,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 500,-, bestaande uit € 250,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 oktober 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
30 (DERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (de rechtbank gaat daarbij uit van 17 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
13 (DERTIEN) DAGENniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (EEN) jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1];
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1];
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, geen gijzeling kan worden toegepast;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. C.M. Koole, kinderrechter,
en mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2025.