In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. uit Rijswijk, een verzoek ingediend om wijziging van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag. De voorlopige voorziening, die op 8 april 2025 was uitgesproken, stond verzoekster toe haar zalencentrum te exploiteren met een maximum aantal aanwezigen per zaal, maar was beperkt tot bruiloften. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder bestuursdwang die haar was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de voorlopige voorziening te wijzigen zodat zij haar pand volledig kan exploiteren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2025 behandeld. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen aanwezig geweest, waaronder de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen veranderde omstandigheden zijn die een wijziging van de voorlopige voorziening rechtvaardigen. De eerdere beslissing blijft daarom van kracht.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat verzoekster geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.