ECLI:NL:RBDHA:2025:9925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
SGR 25/2950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor zalencentrum in Rijswijk

In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. uit Rijswijk, een verzoek ingediend om wijziging van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag. De voorlopige voorziening, die op 8 april 2025 was uitgesproken, stond verzoekster toe haar zalencentrum te exploiteren met een maximum aantal aanwezigen per zaal, maar was beperkt tot bruiloften. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder bestuursdwang die haar was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de voorlopige voorziening te wijzigen zodat zij haar pand volledig kan exploiteren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2025 behandeld. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen aanwezig geweest, waaronder de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen veranderde omstandigheden zijn die een wijziging van de voorlopige voorziening rechtvaardigen. De eerdere beslissing blijft daarom van kracht.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat verzoekster geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2950
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J.W. Walraven),
en

Rechtbank Den Haag, Team Bestuursrecht

ten aanzien van de bij uitspraak van 8 april 2025 (SGR 25/2320) door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college
(gemachtigde: mr. M. Buitenhuis).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 heeft het college verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd
.Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 8 april 2025 de voorlopige voorziening getroffen dat voor een periode van acht weken na de datum van deze uitspraak het zalencentrum mag worden geëxploiteerd met daarbij per zaal een maximum aantal aanwezigen zoals genoemd in de ontheffing van 28 januari 2025. Het gebruik van de zalen is beperkt tot bruiloften.
1.2.
Volgens verzoekster bestaat er aanleiding om deze getroffen voorlopige voorziening te wijzigen in een voorlopige voorziening waarmee zij haar pand gelegen aan de [adres] in [plaats] volledig kan exploiteren.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoekster heeft hierop gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , namens verzoekster, vergezeld door [naam 2] (adviseur), de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] (toezichthouder bouw en woningtoezicht), [naam 6] en [naam 7] (Veiligheidsregio Haaglanden).
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Ingevolge artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3. Voor zover de daarbij te verrichten toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening of wijziging daarvan bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van omstandigheden die ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening niet bekend waren en ertoe zouden hebben geleid dat het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn afgewezen dan wel een andere voorziening zou zijn getroffen, of van inmiddels gewijzigde omstandigheden waaraan overwegende betekenis moet worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang.
Het stelsel van de Awb voorziet uitdrukkelijk niet in de mogelijkheid van herziening van of een vorm van (hoger) beroep tegen een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening.
5. Verzoekster betoogt dat zij op 31 maart 2025 een gebruiksmelding heeft ingediend, als bedoeld in artikel 6.8 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Hiermee heeft zij voldaan aan het laatste onderdeel van de last onder bestuursdwang, aldus verzoekster. Volgens verzoekster is dit een omstandigheid die ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening niet bekend was en dient de voorlopige voorziening daarom gewijzigd te worden.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van veranderde omstandigheden op grond waarvan de getroffen voorlopige voorziening anders zou moeten luiden. De bij uitspraak van 8 april 2025 getroffen voorlopige voorziening is getroffen vanwege de bijzondere situatie waarin het college de aan verzoekster verleende ontheffing per direct introk en verzoekster daardoor per direct haar bedrijf niet kon uitoefenen. Aan die situatie is niets veranderd.
7. Voor zover verzoekster betoogt dat de gebruiksmelding van 31 maart 2025 ten onrechte niet is geaccepteerd overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op hetgeen is overwogen in overweging 4, het stelsel van de Awb uitdrukkelijk niet voorziet in de mogelijkheid van herziening van of een vorm van (hoger) beroep tegen een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025 door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.