ECLI:NL:RBDHA:2025:9923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
SGR 22/3695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen gebruik bedrijfswoning voor kleinschalige en ambachtelijke activiteiten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek tot handhavend optreden tegen het gebruik van een bedrijfswoning aan de [adres 1] te [plaats 2]. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 15 juli 2020 afgewezen, en het bezwaar van eisers tegen het bestreden besluit van 13 mei 2022 is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 behandeld, waarbij eisers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde en een derde partij, terwijl verweerder en de belanghebbende ook vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelt dat de letterlijke lezing van artikel 3.1 van de planregels betekent dat op gronden met de bestemming 'bedrijf' zowel een bedrijfswoning als kleinschalige en ambachtelijke bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. De rechtbank stelt vast dat het gebruik van de bedrijfswoning voor bedrijfspresentaties en andere activiteiten niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat de planregels op zichzelf voldoende duidelijk zijn en dat de niet-bindende toelichting bij het bestemmingsplan niet relevant is voor deze beoordeling. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: A.J. Kranenburg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: A. Scholtes).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V.uit [vestigingsplaats] , belanghebbende
(gemachtigden: mr. G. van der Wende en mr. F. Huisman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eisers] tegen de afwijzing van zijn verzoek tot handhavend optreden tegen het gebruik van de bedrijfswoning aan de [adres 1] te [plaats 2] .
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 15 juli 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 13 mei 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Eisers zijn hier vertegenwoordigd door hun gemachtigde en door [naam 1] . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar gemachtigden, vergezeld door [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende is de eigenaar van de bedrijfswoning aan de [adres 1] in [plaats 2] . De wijlen [naam 3] , wonende aan de ’ [adres 2] in [plaats 2] , heeft op 28 januari 2020 verweerder verzocht om handhavend op te treden, omdat dat de bedrijfswoning volgens hem in strijd met het vigerende bestemmingsplan wordt gebruikt. Volgens hem wordt de bedrijfswoning gebruikt voor bedrijfspresentaties met bijbehorende borrels, kookworkshops en als logiesfunctie voor externe gasten, met bijbehorend gebruik van de voortuin voor parkeren, terwijl dit gebruik niet wordt toegestaan door het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.1.
Verweerder heeft met de brief van 27 februari 2020 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verstuurd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft hierop op 11 maart 2020 gereageerd met een zienswijze. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft verweerder vastgesteld dat er alleen (nog) sprake was van het houden van bedrijfspresentaties overdag en dat dit is toegestaan. Verder konden er geen overtredingen geconstateerd worden in 2020 in verband met Covid-19. Verweerder heeft daarom het handhavingsverzoek met het primaire besluit afgewezen.
2.2.
De wijlen [naam 3] is in bezwaar gegaan bij verweerder.
2.3.
Na het overleden van [naam 3] hebben zijn nabestaanden (hierna: eisers) het bezwaar voortgezet.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Omdat eisers het daarmee niet eens zijn, zijn zij in beroep gegaan bij de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 28 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Juridisch kader
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan [adres 1] [plaats 2] ’ (het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan gelden op het betrokken perceel de enkelbestemming ‘bedrijf’, de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie 4’ en de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’.
5.1.
Ingevolge artikel 1.11 van de planregels geldt de volgende definitie voor een bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is
5.2.
Ingevolge artikel 1.40 van de planregels geldt de volgende definitie voor een woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
5.3.
Artikel 3.1 van de planregels luidt, voor zover relevant, als volgt:
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
uitsluitend kleinschalige en ambachtelijke bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, welke hoofzakelijk inpandig en uitsluitend in de dagperiode verricht mogen worden, waarbij categorie A activiteiten aanpandig en categorie B activiteiten constructief gescheiden mogen worden uitgevoerd;
alsmede voor:
ondergrondse opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ondergrondse opslag';
een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
[…]
5.4.
Artikel 3.2.2 van de planregels luidt, voor zover relevant, als volgt:
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a.
gebouwen mogen uitsluitend ondergronds worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds';
b.
in afwijking van punt a, mogen een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen bovengronds worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde in 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5 en 3.2.6;
[…]
Het beroep van eisers
6. Eisers betogen dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. Hiertoe voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte sub a, b en c van artikel 3.1 van de planregels los van elkaar leest. Volgens eisers volgt uit de toelichting bij het bestemmingsplan dat alle leden van artikel 3.1 van de planregels in onderling verband beschouwd moeten worden.
Eisers betogen verder dat het gebruik van de bedrijfswoning voor andere activiteiten als genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten in strijd is met artikel 1.11 van de planregels. Volgens eisers worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel opgerekt op een manier die in strijd is met de planregels wanneer een bedrijfswoning mag worden gebruikt voor bedrijvigheid. Tot slot betogen eisers dat bij de eigenaren van de bedrijfswoning de neiging zal bestaan om de bedrijfswoning in strijd met het toegelaten gebruik te gebruiken, zolang de bedrijfswoning geen reguliere bewoner heeft.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] is dat de planregels omwille van de rechtszekerheid zoveel mogelijk letterlijk moeten worden uitgelegd. Daarbij geldt dat de niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan in zoverre betekenis heeft dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan mag dan ook alleen bij de beoordeling worden betrokken wanneer de bestemming of de planregels onduidelijk zijn.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat een letterlijke lezing van artikel 3.1 van de planregels betekent dat dat op gronden met de bestemming ‘bedrijf’ gebruik gemaakt kan worden van alle genoemde functies van artikel 3.1 van de planregels. Deze functies zijn door het gebruik van de termen ‘bestemd voor’ en ‘alsmede voor’ nevenschikkend bedoeld. Dat betekent dat op gronden met de bestemming ‘bedrijf’ zowel een bedrijfswoning, zoals opgenomen onder c, als kleinschalige en ambachtelijke bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen onder a, zijn toegelaten.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het feit dat in de bouwregels – artikel 3.2.2. van de planregels – staat dat gebouwen uitsluitend ondergronds mogen worden gebouwd en bovengronds alleen een gebouw mag worden opgericht ten behoeve van een bedrijfswoning, niet maakt dat de lezing van artikel 3.1 van de planregels onduidelijk wordt. Uit de bouwregels blijkt weliswaar dat het oprichten van een (bovengronds) gebouw ten behoeve van uitsluitend kleinschalige en ambachtelijke bedrijfsmatige activiteiten niet is toegestaan, maar dat neemt niet weg dat het op grond van artikel 3.1, onder a, van de planregels is toegestaan om op gronden binnen de bestemming ‘bedrijf’ inpandig kleinschalige en ambachtelijke bedrijfsmatige activiteiten uit te voeren. De in artikel 3.1. opgenomen bestemmingsomschrijving is bepalend voor de vraag welk gebruik op gronden binnen de bestemming ‘bedrijf’ toegestaan is. Die bepaling maakt geen uitzondering voor het gebruik van op die gronden opgerichte gebouwen. De bouwregels zien uitsluitend op het oprichten van gebouwen en die kunnen er niet aan in de weg staan dat een als bedrijfswoning opgericht gebouw (ook) overeenkomstig de op grond van artikel 3.1, onder a, toegelaten bestemming kan worden gebruikt. Ook de definitiebepaling van artikel 1.11 van de planregels doet daar niet aan af. Die definitiebepaling bevat slechts een nadere duiding van welke vorm van bewoning in een bedrijfswoning is toegestaan, namelijk alleen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Daaruit kan evenmin worden afgeleid dat een als bedrijfswoning opgericht gebouw niet (ook) overeenkomstig de op grond van artikel 3.1, onder a, van de planregels toegelaten bestemming kan worden gebruikt.
7.3.
Het voorgaande betekent dat de planregels op zichzelf voldoende duidelijk zijn en dat de rechtbank bij de beoordeling niet toekomt aan de niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt daarbij dat de door eisers aangehaalde passage uit de toelichting bij het bestemmingsplan geen aanleiding geeft om te twijfelen aan boven weergegeven letterlijke uitleg van de planregels. De enkele vrees van eisers dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel worden opgerekt kan niet maken dat niet de letterlijke lezing kan worden gevolgd.
7.4.
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank niet om de letterlijke lezing van artikel 3.1 van de planregels heen kan. Dat betekent dat op de gronden van de bedrijfswoning zowel een bedrijfswoning als kleinschalige en ambachtelijke bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, zoals ook het houden van bedrijfspresentaties overdag. De bedrijfswoning werd dan ook ten tijde van het bestreden besluit niet in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. Dat betekent dat geen sprake was van een overtreding en verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:820.