ECLI:NL:RBDHA:2025:9870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
09/017980-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (verlengde) uitvoer van MDMA naar de Verenigde Staten via postpakket

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van (verlengde) uitvoer van MDMA. De verdachte, geboren in 1994 en op dat moment gedetineerd, had in de periode van 19 tot 20 november 2024 een postpakket met ongeveer 1796,25 gram MDMA aangeboden bij een pakketpunt in 's-Gravenhage. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het pakket af te geven voor een beloning van €20, voorwaardelijk opzet had op de uitvoer van verdovende middelen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat er sprake was van (verlengde) uitvoer, aangezien het pakket geadresseerd was aan een adres in de Verenigde Staten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens werd het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en werd het in beslag genomen geldbedrag van €2588,20 aan de verdachte teruggegeven, omdat er geen relatie was vastgesteld tussen het geldbedrag en het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/017980-25
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] te [geboortedatum] 1994,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.L. Heemskerk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 november 2024 tot en met 20 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1796,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
(Verlengde) uitvoer
Nu het pakket Nederland niet heeft verlaten, is de vraag of er sprake is van “uitvoer”, zoals ten laste gelegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het postpakket dat de verdachte op 19 november 2024 ter verzending heeft aangeboden de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid MDMA bevatte en dat het pakket was geadresseerd aan een adres in de Verenigde Staten. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van (verlengde) uitvoer, als bedoeld in artikel 3 jo. artikel 1 lid 5 Opiumwet. Daarvoor is immers niet vereist dat de MDMA daadwerkelijk Nederland heeft verlaten. Onder uitvoer wordt mede verstaan het aanbieden van verdovende middelen aan een vervoerder of postdienst, met het kennelijke doel deze naar het buitenland te (doen) verzenden.
(Voorwaardelijk) opzet
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van (verlengde) uitvoer van verdovende middelen, omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op de uitvoer van MDMA. Volgens de raadsman wist de verdachte niet dat er MDMA in het pakket zat.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Voor een veroordeling ter zake van (verlengde) uitvoer van verdovende middelen is opzet vereist, al dan niet in voorwaardelijke zin. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich een verboden gevolg – in dit geval de uitvoer van drugs – zou voordoen.
De verdachte heeft als volgt verklaard: hij zat met “een oude bekende” in een auto, vlakbij het pakketpunt. Deze persoon vroeg hem om het pakket af te geven tegen een beloning van € 20. Onder deze opmerkelijke omstandigheden heeft de verdachte zich niet afgevraagd wat de inhoud van het pakket was, waarom hem werd gevraagd het pakket in te leveren, en waarom hij voor een kleine handeling als het inleveren van het pakket € 20 zou ontvangen. De dag erop ging hij op verzoek van deze persoon nogmaals naar het pakketpunt, om de niet betaalde verzendkosten alsnog te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich af moeten vragen waarom deze “bekende” het pakket niet zelf wilde afgeven, en rekening moeten houden met de aanmerkelijke kans dat het pakket verdovende middelen bevatte. Aangezien de verdachte (zij het wat langer geleden) al eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde zaken, is het des te meer aannemelijk dat hij zich bewust was van dit soort risico’s. Door het pakket desondanks ter verzending aan te bieden, heeft hij de kans bewust aanvaard dat hij daarmee drugs buiten het grondgebied van Nederland zou brengen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de uitvoer van verdovende middelen in de zin van de Opiumwet.
Medeplegen
De rechtbank stelt daarnaast op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte samen heeft gewerkt met een ander. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het pakket van een bekende heeft ontvangen, en namens die persoon bij een pakketpunt heeft ingeleverd. De rechtbank acht dan ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 19 november 2024 tot en met 20 november 2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1796,25 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het inspannen voor een dagbesteding.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verlengde uitvoer van MDMA. Hij heeft in opdracht van een ander een postpakket met MDMA ter verzending naar de Verenigde Staten aangeboden. MDMA is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in MDMA gaan gepaard met vele vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 april 2025. Hoewel de verdachte een fors strafblad heeft, is hij in de afgelopen jaren niet veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank zal dit in strafverzwarende noch strafverminderende zin meewegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 12 mei 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte problematiek heeft op meerdere leefgebieden. Vanaf jonge leeftijd (12 jaar) is de verdachte in aanraking gekomen met justitie. De verdachte beschikt niet over zelfstandige huisvesting, heeft geen vast inkomen, heeft schulden en is niet verzekerd. De reclassering ziet aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk. Daarnaast blijkt uit het reclasseringsadvies dat het risico op recidive hoog gemiddeld is, het risico op letsel laag en het risico op het onttrekken aan voorwaarden gemiddeld. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een verblijf in een maatschappelijke opvang en het inspannen voor het vinden en behouden van een vaste dagbesteding.
Gelet op de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van
veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Aan deze proeftijd zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geadviseerd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn om aan deze voorwaarden mee te werken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Verzoek om schorsing
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om schorsing van de voorlopige hechtenis af. Bij vonnis van heden is de verdachte schuldig bevonden aan een ernstig strafbaar feit en veroordeeld tot een gevangenisstraf die van langere duur is dan de 121 dagen die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De ernstige bezwaren die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid zijn, gelet op de bewezenverklaring, nog aanwezig. Hetzelfde geldt voor de recidive als grond voor de voorlopige hechtenis.
Slechts in het geval van zwaarwegende persoonlijke belangen kan de voorlopige hechtenis worden geschorst. Een dergelijk bijzonder geval doet zich hier niet voor.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag (ter hoogte van € 2.588,20).
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag moet worden teruggegeven aan de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat er een zekere relatie bestaat tussen het geldbedrag en het bewezenverklaarde strafbare feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
14 (VEERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
7 (ZEVEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Leger des Heils op het adres Binckhorstlaan 287 – A, 2516 BC ’s-Gravenhage op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVA) of een
andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een vaste dagbesteding in de vorm van (on-)betaald werk en/of een opleiding met een vaste structuur.
geeft opdracht aan Reclassering Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
wijst af het verzoek van de raadsman om schorsing van de voorlopige hechtenis;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerpen, te weten: 2.588,20 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL2600-LXFBC24014_842999);
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel- van Erp, rechter,
mr. S.S. Buisman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2025.
Bijlage: bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer LXFBC24014, van de politie eenheid Landelijke Expertise en Operaties
Dienst Infrastructuur, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 171).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 mei 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 19 november 2024 een pakket heb afgegeven in Den Haag. Het klopt dat ik het ben op de beelden in het dossier. Een oude bekende vroeg mij of ik voor hem een pakket wilde afgeven voor € 20,00. Ik zat samen met hem in de auto. Ik heb het pakket uit de auto gehaald, heb de QR-code laten scannen door een medewerker en heb de doos daar ingeleverd. De auto stond voor de deur. De afstand van de auto naar de winkel was niet groot. De volgende dag belde de oude bekende mij en zei dat ik niet had betaald. Ik ben toen weer teruggegaan om te betalen, het was € 100,00.
2. Het aanvullend proces-verbaal verstrekking gevorderde identificerende gegevens ex 126nc sv, opgemaakt op 6 februari 2025, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op dinsdag 26 november 2024 werd door verbalisant [verbalisant 1] bij Post.NL administratieve kenmerken, te weten: inleverlocatie, inleverdatum en inlevertijdstip en betaalgegevens van het postpakket, voorzien van het nummer CL132566700NL gevorderd. Op deze vordering werd op dezelfde dag, dinsdag 26 november 2024, door Post.NL de navolgende identificerende gegevens verstrekt.
Op basis van deze gegevens stelde ik vast, dat het postpakket voorzien van het nummer CL132566700NL op 20 november 2024, om 15.34.35 uur was ingeleverd bij [bedrijfsnaam] Shop, gevestigd aan de [adres 1] , [postcode 1] te s’-Gravenhage.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 december 2024, voor zover inhoudende (p. 16-22):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Inleverlocatie: [bedrijfsnaam] Shop te Den Haag
Op 2 december 2024 heb ik, verbalisant, de beelden bekeken en hiervan een
proces-verbaal opgemaakt. Het volgende werd daarbij door mij bevonden:
Op de beelden van 19 november 2024 is te zien dat omstreeks 16:43 uur een
NNman (hierna te noemen verdachte) binnen komt lopen met een grote bruine doos
die hij voor zijn lichaam vast heeft en deze op de weegschaal van PostNL plaatst
Wanneer de medewerker van de Tabakshop de verdachte gaat helpen, toont de
verdachte zijn telefoon met daarop een barcode. De medewerker scant vervolgens
de code waarna hij de verdachte een sticker overhandigd. Vervolgens pakt de
verdachte het postpakket van de weegschaal en zet het op de grond. Terwijl het
postpakket op de grond staat plakt de 1e medewerker van de Tabakshop een sticker
op het postpakket waarna de verdachte het postpakket weer oppakt en daarmee naar
een kar voor in de winkel loopt waar hij het postpakket op plaatst.
Beelden van 20 november 2024, dit is volgens Post NL de datum van inlevering van
het Postpakket met nummer CL132566700NL. Uitkijken beelden opgenomen op 20
november 2024 tussen 15:25 uur en 15:50 uur.
Om 15:32:36 uur komt dezelfde verdachte, als genoemd in de uitwerking van de
beelden van 19 november 2024, de winkel binnen lopen. Daarna loopt de verdachte
naar het PostNL inleverpunt in de winkel en wordt verder geholpen door de 3e
medewerker. Deze pakt de doos die op 19 november 2024 vanaf de kar op de grond
achter de balie is gezet op en zet hem op de weegschaal van PostNL (15:33:04 uur).
De verdachte pakt zijn telefoon en toont de barcode aan de 3e medewerker. De 3e
medewerker scant de code en verwerkt de gegevens. De verdachte pakt ondertussen
geld (niet te zien hoeveel) uit zin zak en pulkt de stickers van het pakket. De 1e
medewerker en de 3e medewerker helpen daarbij, hierna wordt er een nieuwe
sticker op het pakket geplakt. Hierna overhandigt de verdachte twee biljetten van 50
euro aan 3e de medewerker.
4. Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht, opgemaakt op 25 november 2024, voor zover inhoudende (p. 12):
Verbalisanten: [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , ambtenaren van de douane
Pakket-nummer: CL 132566700NL
Werkstroom: Postpakket (uitvoer)
Herkomst: Nederland
Bestemming: Verenigde Staten
Vermoedelijk XTC
Wijze van verpakking: in rode woonkamer Poef
Test methode: het aangetroffen vermoedelijke verdovende middel werd getest met
een van rijkswege verstrekte test: MMC M.M.C. Crystal Meth / XTC test. Uitslag
test: positief
Gegevens pakketzending
Verzender:
Naam: [naam 1]
Adres: [adres 2] , [postcode 2] S-Gravenhage
Ontvanger: [naam 2]
Adres: [adres 3] [postcode 3] Merrit Island Verenigde Staten
5. Het proces-verbaal van ambtshandeling, opgemaakt op 4 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 26-27):
Wij, verbalisanten, verklaren het volgende:
Aanleiding
In het onderzoek genaamd "26Chamb" met nummer LXFBC240014 heeft de afdeling Forensische Opsporing van de Belastingdienst/FIOT (hierna: FO), op 28 januari 2025 een postpakket ontvangen van [naam 3] , werkzaam bij het HARP Team, met de opdracht om onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van vermoedelijk verdovende middelen.
Wij hebben de vermoedelijk verdovende middelen netto gewogen en bemonsterd en in een monstername zakje met uniek sporen identificatie nummer (hierna: SIN) gedaan, voor een nader identificerend onderzoek.
In tabel hebben wij de gegeens van het verdovende middelen onderzoek ana het postpakket weergegeven.
Omschrijving SvO,
verpakking, logo
Netto gewist (g)
Netto gewicht (g)
monster
SIN monster
Bruine kartonnen doos
met sticker met
CL132566700NL. In
de grijskleurige poef
met daarin purschuim
en een transparante
vacuümzak. In de
transparante
vacuümzak zaten 3
losse vacuümzakken,
zie hieronder.
-
-
-
Vacuumzak met
roze tabletten in de
vorm met het logo van
"Soundcloud"
1796,25 gram
50 stuks = 22,51
gram
5 stuks = 2,23
gram
AAQZ6880NL
6. Een geschrift, te weten een rapport van het Douane Laboratorium, opgemaakt door wetenschappelijk medewerker W. Wind op 11 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 86):
Op 30-01-2025 ontving ik, ondergetekende, W. Wind, MSc, wetenschappelijk medewerker bij het Douane Laboratorium te Amsterdam van de FIOD Forensische Opsporing Amsterdam, Een plastic zak met daarin: AAQZ6880NL een verzegeld plastic zakje met 5 roze tabletten.
CONCLUSIE: Het materiaal AAQZ6880NL bevat 3,4-MDMA.