ECLI:NL:RBDHA:2025:9865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.7690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met politieke overtuiging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, met de Nigeriaanse nationaliteit, diende op 2 mei 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, welke door de minister op 12 februari 2025 werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de politieke overtuiging van eiser, die betrokken was bij de beveiliging van verkiezingen in Nigeria. Eiser heeft verklaard dat hij zich verbonden voelt met de People’s Democratic Party (PDP) en dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging. De rechtbank concludeert dat de minister in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 2 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 februari 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2. De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft een klus aangenomen van een vriend van hem, genaamd [persoon A] , om de verkiezingen in [plaats 1] te beveiligen voor de People’s Democratic Party (PDP) op 22 februari 2019. Gedurende dag begonnen mensen te schieten door spanningen tussen de PDP en All Progressives Congress (APC). Bij deze schietpartij kwamen mensen om het leven. Daarop is eiser naar huis gegaan en na een aantal dagen naar [plaats 2] gevlucht omdat eiser bang was voor de politie en nabestaanden. In [plaats 2] hoorde eiser dat hij werd gezocht door de politie en is hij na zes maanden naar Oekraïne gevlucht.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst
2. de problemen vanwege het beveiligen tijdens de verkiezingen
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De problemen van eiser vanwege het beveiligen tijdens de verkiezingen zijn door de minister niet geloofwaardig geacht. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Onderzoek naar de politieke overtuiging
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er geen aanleiding is om meer onderzoek te doen naar eisers politieke overtuiging. Daarom heeft de minister in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. De minister meent dat eiser slechts wegens economische motieven een bijdrage heeft geleverd aan de beveiliging van de verkiezingen en eiser zich niet bezighoudt met politiek. Eiser volgt immers enkel het nieuws op sociale media en is verder niet politiek betrokken. Volgens het Hof van Justitie mag er geen beperkte uitleg geven worden aan de politieke overtuiging van een vreemdeling. [1] Dat houdt ook in dat de minister verklaringen van eiser in zijn voordeel mag interpreteren. In het nader gehoor heeft eiser namelijk gesteld dat hij graag leest over politiek en dat hij duidelijke ideeën heeft over de politieke situatie in Nigeria. [2] Daarnaast had de minister het gegeven dat hij beveiliger is geweest voor een politiek partij moeten zien in het licht van politieke overtuiging. Alleen al deze verklaringen hadden aanleiding moeten zijn voor verder onderzoek naar de politieke overtuiging van eiser.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt niet is gebleken dat er sprake is van een politieke overtuiging, noch van vrees voor toegedichte politieke overtuiging. Eiser heeft zelf namelijk verklaard dat hij vanwege economische motieven heeft bijgedragen aan de beveiliging van de verkiezingen. De minister meent dat eiser verder ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bezig is met politiek.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de Werkinstructie (WI) 2024/10 volgt dat de minister eerst moet beoordelen of er sprake is van een (geloofwaardige) politieke overtuiging. In de WI staat dat het begrip politieke overtuiging ruim moet worden uitgelegd volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van september 2023. [3] Hieruit volgt dat een opvatting, maar ook gedachte of mening van de vreemdeling al onder het begrip politieke overtuiging kan vallen als de vreemdeling verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. De minister onderzoekt of de vreemdeling een politieke opvatting, gedachte of mening heeft en, zo ja, wat die opvatting, gedachte of mening inhoudt. Ook gaat de minister na of de vreemdeling een politieke opvatting, gedachte of mening heeft geuit en, zo ja, hoe de vreemdeling dat heeft gedaan. [4] Om te spreken van een politieke overtuiging hoeft de vreemdeling nog niet in negatieve belangstelling te staan of te hebben gestaan. In de praktijk zal dit erop neerkomen dat een politieke overtuiging breed moet worden geïnterpreteerd en dat dan ook al snel sprake zal zijn van een politieke overtuiging als de vreemdeling zich hierop beroept.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ondeugdelijk gemotiveerd waarom eiser geen politieke overtuiging heeft. Dit komt omdat de minister hier – zoals eiser stelt – onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar heeft gedaan. Eiser heeft tijdens het nader gehoor van 4 februari 2025 verklaard dat hij graag leest over politiek via sociale media. Hierna heeft eiser verklaard over waarom leden van de APC op de dag van de verkiezingen een scène begonnen te schoppen. Eiser stelt dat ‘zijn groep’ de grootste zou worden en dat de APC het gevoel had dat zij meer macht hadden dan zijn groep. [5] Hierin had de minister aanleiding moeten zien om door te vragen over eisers opvatting, gedachte of mening over zijn politieke overtuiging. Uit de verklaringen volgt niet dat eiser louter vanwege economische redenen als beveiliger werkzaam is geweest bij de verkiezingen. Als eiser enkel vanwege economische redenen de beveiliging had verzorgd voor de verkiezingen, zou hij zich niet zo verbonden voelen met de PDP. Bovendien heeft eiser op zitting toegelicht dat hij op de dag van de verkiezingen onderdeel uitmaakte van ‘zijn groep’, welke groep geassocieerd werd met de politieke partij PDP. De minister had het gegeven dat eiser beveiliger is geweest tijdens de verkiezingen moeten zien als een politieke activiteit en als zodanig moeten onderzoeken. Later in het nader gehoor verklaart eiser over de onderdrukking van de Igbo en dat zij niet worden vertegenwoordigd in de politiek. [6] Ook deze verklaringen hadden voor de minister aanleiding moeten zijn voor de minister om nader onderzoek te doen – ofwel nadere vragen te stellen – naar eisers opvatting, gedachte of mening zoals beschreven staat in het IB 2024/10 en WI 2024/6. Nu de minister dit niet heeft gedaan is het besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal de minister dan ook opdragen een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1,0).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 februari 2025;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de rechtsbijstandverlener van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay-Cenik, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar: ECLI:EU:C:2023:688.
2.Pagina 26 en 42 Nader gehoor.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688.
4.Zie ook Informatiebericht (IB) 2024/10.
5.Pagina 26 Nader gehoor
6.Pagina 42 Nader gehoor.