ECLI:NL:RBDHA:2025:9863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die eerder op 19 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 27 mei 2025. De eiser betoogde dat de maatregel te laat was omgezet, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de huidige procedure. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op de juiste gronden was opgelegd, met inachtneming van de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen, ondanks de betwisting van de eiser over de noodzaak van de bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de maatregel van bewaring te laat omgezet?
1. Eiser wijst erop dat hij eerder op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring was gesteld en betoogt dat deze maatregel te laat is omgezet. Eiser heeft op 16 mei 2025 een asielaanvraag ingediend en de maatregel is pas op 19 mei 2025 omgezet. Het beroep is hierdoor gegrond.
1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De vraag of de voorgaande maatregel van 3 februari 2025 tijdig is omgezet, moet in beginsel aan de orde worden gesteld in een (vervolg)beroep tegen de maatregel van 3 februari 2025. [1] De huidige beroepsprocedure gaat over de maatregel van 19 mei 2025. Een eventueel gebrek in (het voortduren van) de eerdere maatregel werkt slechts door in de beoordeling van de huidige maatregel als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. De enkele omstandigheid dat de voorgaande maatregel van bewaring in dit geval een dag te laat is omgezet, vormt echter niet een dergelijke ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden. [2] Deze beroepsgrond slaagt reeds hierom niet.
Zit eiser in bewaring op de juiste grondslag?
2. Eiser betoogt dat hij niet op de juiste grondslag in bewaring zit. De grondslag waarop eiser in bewaring zit is artikel 59b, eerste lid, onder a en onder b van de Vw 2000. Volgens eiser klopt het niet dat hij op de a-grond in bewaring is gesteld. In dit artikel staat dat bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake, de identiteit van eiser is allang vastgesteld. Eiser heeft namelijk in 2016 een verblijfsvergunning gehad in Estland. Hiervoor verwijst eiser naar de asielprocedure. De maatregel van bewaring is hierdoor niet noodzakelijk.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat eiser ook op grond van artikel 59b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld en dat eiser niet betwist dat deze grond van toepassing is. De vraag of ook de a-grond van toepassing is, is dan ook niet relevant. Daarbij merkt de rechtbank nog op uit de voortgangsrapportage (M120) van 6 mei 2025 blijkt dat eiser in Zweden andere identiteitsgegevens, dan wel een alias, heeft opgegeven dan de gegevens waaronder eiser in Nederland bekend is. Daarom heeft de minister ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser heeft enkel de zware grond 3c en 3d betwist. De onbetwiste zware gronden 3a en 3b en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen, omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [3] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3c en 3d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister met een lichter middel moeten volstaan?
4. Eiser betoogt dat de minister met een lichter middel had moeten volstaan. De minister heeft in de beoordeling niet meegenomen dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend en nieuwe documenten heeft overgelegd. Hierdoor is het passender dat eiser zijn asielprocedure in een AZC mag afwachten, niet in detentie.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Het onttrekkingsrisico blijkt uit de niet bestreden zware gronden 3a en 3b en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d die ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank met name van belang dat de minister terecht tegenwerpt dat eiser al negen asielaanvragen heeft ingediend, waarvan twee sinds hij in december 2024 in bewaring is gesteld en dat hij na eerdere asielaanvragen meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken. Dat eiser stelt dat hij bij zijn meest recente asielaanvraag nieuwe documenten heeft overgelegd maakt dit niet anders.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling en een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1206, en van 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353.
3.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.