ECLI:NL:RBDHA:2025:983
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en problemen met familie in Oezbekistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Oezbeekse man, had op 23 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 6 april 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij in Oezbekistan problemen had met de familie van zijn ex-verloofde, die hem bedreigd zouden hebben. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de gemachtigde van de verweerder en een waarnemer van de gemachtigde van eiser waren aanwezig. De rechtbank heeft de mondelinge uitspraak onmiddellijk gedaan na sluiting van het onderzoek ter zitting.
De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser met de familie van zijn ex-verloofde had, niet geloofwaardig waren. Eiser had zijn asielrelaas niet met documenten onderbouwd en zijn verklaring over de bedreigingen werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank vond het ook relevant dat eiser pas vier jaar na zijn vertrek uit Oezbekistan asiel had aangevraagd, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van zijn verhaal. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden de asielaanvraag had afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond was. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod werden in stand gehouden. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. Eiser kan binnen een week na verzending van het proces-verbaal van de uitspraak een hogerberoepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.