ECLI:NL:RBDHA:2025:9763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.21623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 april 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Pattiata, heeft eerder al beroep aangetekend tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 17 april 2025 een eerdere uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met waarnemer mr. A.D. Kupelian.

De rechtbank toetst de voortvarendheid van verweerder, de minister van Asiel en Migratie, in het proces van uitzetting van eiser. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat er pas op 11 april 2025 een verzoek tot een lp-aanvraag naar de Dienst Internationale Aangelegenheden (DIA) is verstuurd. De rechtbank concludeert echter dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, ondanks dat er op 17 april 2025 is besloten geen nieuwe lp-aanvraag in te dienen. De rechtbank wijst erop dat de gevoerde vertrekgesprekken met eiser ook als handelingen van betekenis voor de uitzetting moeten worden gezien.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21623

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Pattiata).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 4 april 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 17 april 2025. [1]
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 april 2025 (in de zaak NL25.16211) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 14 april 2025) rechtmatig is.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
2. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser is op 4 april 2025 in bewaring gesteld, maar verweerder heeft pas op 11 april 2025 een verzoek tot een lp-aanvraag naar de Dienst Internationale Aangelegenheden (DIA) verstuurd. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat de DIA op 17 april 2025 heeft besloten geen lp-aanvraag bij de Vietnamese autoriteiten in te dienen, omdat de eerdere lp-aanvraag ook geen resultaat heeft opgeleverd. Aangezien eiser eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en zijn gegevens dus bekend zijn bij verweerder, begrijpt eiser niet waarom dit proces twee weken heeft geduurd. Ook had verweerder de lp-aanvraag naar het Vietnamees moeten vertalen. Doordat verweerder uiteindelijk geen lp-aanvraag bij de Vietnamese autoriteiten heeft ingediend, heeft hij in wezen niets ondernomen. Gelet op het voorgaande betoogt eiser dat de gevoerde vertrekgesprekken dan ook geen enkele toegevoegde waarde hebben.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij de voortvarendheid toetst vanaf het moment van het sluiten van het vorige onderzoek (op 14 april 2025). De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of verweerder het verzoek tot een lp-aanvraag eerder dan 11 april 2025 naar de DIA had moeten sturen en de vraag of deze naar het Vietnamees vertaald had moeten worden. Uit de voortgangsrapportage van 12 mei 2025 blijkt dat de DIA geen (nieuwe) lp-aanvraag heeft ingediend bij de Vietnamese autoriteiten, omdat zij in 2023 hebben aangegeven niet zonder nadere informatie de nationaliteit van eiser te kunnen bevestigen. In plaats daarvan - zo staat in de voortgangsrapportage onder het kopje ‘13. Opmerkingen/bijzonderheden’ aangegeven - zal verweerder vaker met eiser vertrekgesprekken voeren om aan meer informatie te komen. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 22 april 2025 en 8 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat op 17 april 2025 is besloten geen nieuwe lp-aanvraag in te dienen, betekent niet dat verweerder niet voortvarend handelt. In weerwil van wat eiser betoogt, is een vertrekgesprek aan te merken als een handeling die van directe betekenis is voor de uitzetting van een vreemdeling. De rechtbank ziet niet in waarom dit in het geval van eiser anders zou zijn, temeer nu er weinig informatie over eiser beschikbaar is en verweerder juist door middel van vertrekgesprekken meer informatie probeert te verkrijgen. Tot slot betrekt de rechtbank ook dat eiser zich onvoldoende inspant om zijn identiteit en nationaliteit vast te (helpen) stellen. Dat eiser aangeeft geen contacten in Vietnam te hebben en te zijn opgegroeid in een weeshuis, doet er niet aan af dat van hem mag worden verwacht dat hij inspanningen levert die kunnen bijdragen aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Dat eiser - zoals blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 8 mei 2025 - (tevergeefs) naar informatie over zichzelf op het internet heeft gezocht, is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Utrecht) 17 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9074.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.