ECLI:NL:RBDHA:2025:976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
09/297535-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor huiselijk geweld met bewezenverklaring van mishandeling, bedreiging en vernieling

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel, bedreiging met de dood en vernieling van haar mobiele telefoon. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op 24 december 2024 en 7 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. H. Mol, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, die meerdere keren mishandeld was, en de getuigenverklaringen in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 november 2023 zijn levensgezel in het gezicht heeft geslagen, wat leidde tot letsel. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met de dood en haar telefoon vernield. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee andere feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 86 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, en een contactverbod van drie jaar met de aangeefster. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, en heeft de verdachte gewaarschuwd voor de ernst van zijn daden en het risico op recidive. De uitspraak is gedaan door mr. I.C. Kranenburg, voorzitter, en de rechters mr. J.R.K.A.M. Waasdorp en mr. K.O. Hamelink, in aanwezigheid van griffier mr. T. Verschoor.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/297535-24
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats 1] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 december 2024 (inhoudelijke behandeling) en 7 januari 2025 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Raza naar voren is gebracht.
Verder was ter terechtzitting aanwezig [naam 1] , slachtoffercoördinator. De rechtbank heeft kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam 2] .

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2023 tot en met 19 november 2023 te ’s-Gravenhage en/of [woonplaats] , althans in Nederland zijn levensgezel, [naam 2] , heeft mishandeld door die [naam 2] (meerdere malen):
- op/tegen de armen en/of in de buik, althans tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- in/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan;
2
hij op of omstreeks 13 juli 2023 te Zoetermeer en/of te Schiedam, althans in Nederland, [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "je kan niet met iemand's gevoelens spelen, ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 21 september 2023 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 12 september 2024 te 's-Gravenhage en/of te Schiedam, althans in Nederland [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie doodmaken" en/of "ik ga [voornaam] doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5
hij op of omstreeks 12 september 2024 te 's-Gravenhage en/of te Schiedam, althans in Nederland, [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door de zus van die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga [voornaam] doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard dienen te worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten ten laste gelegd onder 2 en 3 bewezen verklaard kunnen worden en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten ten laste gelegd onder 1, 4 en 5. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Vrijspraak feiten 4 en 5
De rechtbank is met betrekking tot de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, nu het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting geen steunbewijs bieden voor hetgeen [naam 3] in haar aangifte heeft verklaard. De argumenten die de officier van justitie heeft genoemd (te weten de verklaring van [naam 4] op 13 september 2024 over boosheid bij de verdachte en de enkele verklaring van de verdachte zelf dat hij haar bang wilde maken) staan naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband met de specifieke ten laste gelegde uitlatingen. De verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen verklaard kan worden dat de verdachte zijn toenmalige levensgezel, [naam 2] (hierna: aangeefster), heeft mishandeld in de periode van 22 augustus 2023 tot en met 19 november 2023. Aangeefster heeft verklaard door de verdachte te zijn mishandeld op beide data.
Mishandeling 22 augustus 2023
De rechtbank is, zoals bepleit door de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte aangeefster op 22 augustus 2023 heeft mishandeld, nu in het procesdossier geen bewijsmiddelen aanwezig zijn die genoeg steun bieden aan hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard. Hierbij overweegt de rechtbank dat een sterk verband tussen de uitlating van de verdachte, dat hij aangeefster ergens in de eerste maand van hun relatie zou hebben geslagen en het ten laste gelegde, ontbreekt. In deze uitlating van de verdachte wordt namelijk geen specifiek moment genoemd waarop de mishandeling zou hebben plaatsgevonden en bovendien valt de ten laste gelegde datum van 22 augustus 2023 buiten de eerste maand van de relatie tussen de verdachte en aangeefster. De uitlating van de verdachte wordt daarom niet als steunbewijs gebruikt en de rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het feit ten laste gelegd onder 1, voor zover dit feit ziet op de mishandeling op 22 augustus 2023.
Mishandeling 19 november 2023
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling op 19 november 2023 is de rechtbank van oordeel dat dit feit wel wettig en overtuigend is bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat zij op deze dag door de verdachte in het gezicht werd geslagen, waardoor zij letsel opliep. Kort nadat dit incident plaatsvond heeft aangeefster, terwijl zij in de woning van de verdachte aanwezig was, een video gemaakt waarop haar letsel zichtbaar was. Vervolgens heeft zij deze video naar getuige [naam 4] gestuurd, waarna aangeefster de video weer heeft verwijderd van haar telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze omstandigheden en de waargenomen beelden op de video voldoende steun aan de verklaring dat de verdachte aangeefster op 19 november 2023 in het gezicht heeft geslagen.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij aangeefster in het gezicht zou hebben geslagen en heeft hierbij de mogelijkheid opgeworpen dat zij stiekem zijn woning zou zijn binnengetreden om daar de video te maken. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet in het procesdossier namelijk geen aanknopingspunten die aannemelijk zouden maken dat aangeefster, in samenwerking met getuige [naam 4] , deze video in scene zou hebben gezet. Ook heeft de verdachte desgevraagd geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom aangeefster dit zou doen. Verder acht de rechtbank het opmerkelijk dat de verdachte, die aangeefster in de maand november 2023 regelmatig zag, heeft verklaard dat hij het letsel van aangeefster toen niet zou hebben waargenomen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij het letsel niet heeft veroorzaakt en komt tot een bewezenverklaring van het feit ten laste gelegd onder 1, voor zover dit ziet op de gepleegde mishandeling op 19 november 2023.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij
op19 november 2023 te ’s-Gravenhage zijn levensgezel, [naam 2] , heeft mishandeld door die [naam 2] in het gezicht te slaan;
2
hij op 13 juli 2023 in Nederland [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "je kan niet met iemand's gevoelens spelen, ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op 21 september 2023 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon die aan [naam 2] toebehoorde heeft weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Hiernaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte, als vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), een contact- en locatieverbod voor de duur van twee jaren wordt opgelegd, waarbij per overtreding 2 weken hechtenis zal worden opgelegd, met een maximum van 6 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk onder de geadviseerde bijzondere voorwaarden, kan worden opgelegd, maar dat oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel disproportioneel en onnodig is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zijn toenmalig partner mishandeld, terwijl zij bij hem in de auto zat. Hiermee heeft de verdachte haar pijn en letsel bezorgd en haar gevoel van veiligheid aangetast. Daarnaast heeft de verdachte aangeefster bedreigd met de dood en haar telefoon weggemaakt door deze uit het raam van een rijdende auto te gooien. Hiermee heeft de verdachte aangeefster angst aangejaagd en geen blijk gegeven van respect voor haar eigendom. Dit alles blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring waarin aangeefster het heeft over geweld en bedreiging.
De rechtbank constateert dat deze feiten zijn gepleegd binnen de sfeer van een problematische relatie die ruim een half jaar heeft geduurd. De rechtbank rekent de verdachte het huiselijk geweld waar hij zich in deze relatie schuldig aan heeft gemaakt aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 september 2024. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat hij in de afgelopen vijf jaren tweemaal, op 15 oktober 2020 en op 10 maart 2021, eerder is veroordeeld voor mishandeling in de relationele sfeer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 16 december 2024, waaruit volgt dat sprake is van risicofactoren op het gebied van partnerrelaties, psychosociaal functioneren, de houding van de verdachte en zijn financiën. De reclassering heeft geconstateerd dat de verdachte zijn emoties niet onder controle lijkt te kunnen houden en dat er sprake lijkt te zijn van een gebrek aan empathie richting het slachtoffer. De reclassering heeft het risico op recidive ingeschat op hoog en heeft geadviseerd om bij veroordeling aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. Onder deze voorwaarden valt, onder andere, een ambulante behandeling, waarvoor de verdachte zich open zegt te stellen.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank komt tot een iets lagere straf dan de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een beperktere bewezenverklaring komt.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 86 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Hieraan zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden de meldplicht en de ambulante behandeling, zoals de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank zal deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er – mede gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De op te leggen maatregel
De rechtbank ziet daarnaast, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, te weten een contactverbod met uitsluitend de inmiddels ex-partner van de verdachte [naam 2] en een locatieverbod inhoudende dat de verdachte zich niet in een straal van 200 meter rond de woning van [naam 2] en in een straal van 200 meter rond het adres van haar ouders mag begeven. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er – mede gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich opnieuw belastend gedraagt jegens een bepaald persoon of bepaalde personen.
De maatregel geldt voor de duur van drie jaren en voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden.
Voorlopige hechtenis
Omdat de verdachte het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. Dit betekent dat de verdachte niet langer een enkelband hoeft te dragen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
86 (ZESENTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
40 (VEERTIG) DAGEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JAREN vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling
- zich laat behandelen door forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
maatregel art. 38v Sr
legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (DRIE) JAREN:
- op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met [naam 2] , geboren op [geboortedag 2] 1995 in [geboorteplaats 2] te Turkije;
- zich niet zal ophouden binnen een straal van 200 meter (gebied tussen het [straatnamen 1] ) en 200 meter (gebied tussen [straatnamen 2] ) rond de woning van [naam 2] ( [adres 2] , [postcode 2] [plaats 1] ) en binnen een straal van 200 meter rond het adres van haar ouders ( [adres 3] , [postcode 3] te [plaats 2] );
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.C. Kranenburg, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2025.