6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende woningoverval die laat in de avond circa begin van de nacht plaatsvond. De verdachte heeft samen met zijn mededaders bij de overval gebruik gemaakt van diverse wapens, waaronder (nep)vuurwapen(s) en (een) mes(sen). De verdachte heeft de moeder van het nietsvermoedende gezin buiten overvallen en haar met een (nep)vuurwapen tegen het hoofd geslagen en is vervolgens samen met de mededaders de woning binnengedrongen doordat de zoon zijn moeder hoorde gillen, de deur opende en opzij werd geduwd door de indringers. Bij het betreden van de woning is de zoon meermaals gestoken, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn gezicht, rug en hand. De verdachte heeft, eenmaal in de woning, de moeder en zoon bedreigd met een (nep)vuurwapen en daarbij de moeder (nogmaals) met het (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen, terwijl zijn mededaders naar boven gingen om waardevolle goederen te zoeken. Op het moment van de overval waren nog twee andere kinderen in de woning aanwezig. Zij hebben het voorval vanaf de bovenverdieping meegemaakt en zijn ook geconfronteerd geweest met één van de overvallers die in één van de slaapkamers op zoek was naar goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een overval, zeker als deze gepaard gaat met geweld, vergaande gevolgen heeft voor de slachtoffers. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dat geldt eens te meer voor kinderen voor wie de ouderlijke woning een veilige uitvalsbasis moet zijn. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is de slachtoffers dit gevoel van veiligheid ontnomen. De ervaring leert dat slachtoffers van een woningoverval nog lange tijd gevoelens van angst houden en daarvan veel hinder ondervinden in hun dagelijks leven. Uit de slachtofferverklaringen van [naam 2] en [naam 1] blijkt hoe groot de impact op hen en de rest van het gezin geweest is, waarbij slachtoffer [naam 1] in het bijzonder nog elke dag geconfronteerd wordt met het voorval vanwege de littekens die hij hier, onder andere in zijn gezicht, aan heeft overgehouden. Ook blijkt uit hun verklaringen dat zij nog steeds bang zijn in hun eigen woning, omdat nog steeds niet duidelijk is wie opdracht heeft gegeven tot de woningoverval.
De impact van het handelen van de verdachte is ook groot geweest op de rest van de samenleving. Los van het feit dat dergelijke strafbare feiten bij de samenleving in zijn geheel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen, zijn in dit geval veel buurtbewoners getuige geweest. Zij hebben de verdachte en zijn mededaders uit de bus zien stappen of na de overval zien wegrennen en enkelen van hen hebben achteraf aan de slachtoffers eerste hulp verleend. Zij zijn geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn mededaders, wat ook bij hen de nodige sporen van angst en onveiligheid heeft nagelaten.
Van dit alles hebben de verdachte en zijn mededaders zich geen enkele rekenschap gegeven. Het enige wat voor hen gold was financieel gewin. De rechtbank rekent dit alles de verdachte en zijn mededaders dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit het Belgische strafregister over de verdachte van 2 december 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2022 onherroepelijk is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal in België. De rechtbank zal dit in het nadeel van de verdachte meewegen in de strafmaat.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 maart 2025. Uit de rapportage volgt dat sprake is van een beginnend delictpatroon aangaande vermogensdelicten. De reclassering ziet criminogene factoren in het gedrag van de verdachte en zijn sociale netwerk. De risicofactoren bestaan uit het gebrek aan een vaste dagstructuur, financiën en softdrugsgebruik. Beschermende factoren ziet de reclassering in de goede band met zijn familie en zijn vriendin. Volgens de reclassering is de verdachte gemotiveerd om bij een veroordeling mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Eerder heeft hij (in België) meegewerkt aan voorwaarden van de jeugdreclassering. De reclassering schat de kans op recidive in als laag/gemiddeld.
De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, gedragsinterventies cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, betalingsregeling schadevergoeding, het volgen van een opleiding en het meewerken aan dagbesteding en schuldhulpverlening. Dit zou via de WETS regeling uitgevoerd kunnen worden in België, de verblijfplaats van de verdachte.
Toepassing ASR of volwassenenstrafrecht?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte achttien was toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het ASR toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft geadviseerd om toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht. De reclassering acht hierbij in het bijzonder relevant dat de verdachte zijn eigen keuzes lijkt te maken en de afgelopen jaren niet gemotiveerd was voor een opleiding of werk, waardoor de verdachte beperkt pedagogische beïnvloedbaar lijkt te zijn. Daarnaast acht de reclassering van belang dat de verdachte geen verstandelijke beperking heeft en zich zonder problemen staande houdt in volwassendetentie. Ook hebben eerdere jeugdinterventies de kans op recidive niet weten te beperken.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering. Dat de verdachte zijn eigen (pro criminele) keuzes maakt blijkt onder meer uit het feit dat hij bewust deelnam aan een telgramgroep waarin illegale klussen worden aangeboden en dat de verdachte bewust een klus (het plegen van een inbraak) heeft aangenomen, daarvoor van zijn woonplaats in België naar Amsterdam is gereisd en toen hij hoorde dat de klus geen inbraak, maar een woningoverval betrof, dit hem er niet van heeft weerhouden door te zetten. Ook het feit dat de verdachte eerder jeugdinterventies opgelegd heeft gekregen voor een vermogensdelict maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de eventuele gevolgen van zijn handelen ten volle had kunnen voorzien.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding om toepassing te geven aan het ASR. De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook uitgaan van het volwassenenstrafrecht. In de strafmaat zal de rechtbank echter wel in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn leeftijd.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor een woningoverval met ander (dan licht) geweld als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de woningoverval in vereniging is gepleegd, heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren, dat gebruik is gemaakt van (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) en dat (steek)letsel is toegebracht aan de slachtoffer(s), De rechtbank komt door deze strafverzwarende omstandigheden in dit geval uit op een uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar (72 maanden).
Een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verdachte in strafverzwarende zin moet worden meegewogen is gelegen in het feit dat de verdachte eerder (in België) is veroordeeld voor een vermogensdelict en dat hij wederom, ondanks de destijds opgelegde interventies, opnieuw en weloverwogen de keuze heeft gemaakt om zich met verglijkbare praktijken in te laten.
Omstandigheden die de rechtbank in het voordeel van de verdachte meeweegt zijn de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat de verdachte niet de persoon is geweest die [naam 1] heeft gestoken, het feit dat de verdachte spijt heeft betuigd aan de slachtoffers en de proceshouding van de verdachte waarin hij enigszins openheid van zaken heeft gegeven en daarbij belastend heeft verklaard over zijn eigen handelen. Evenwel overweegt de rechtbank dat zij niet zondermeer meegaat in de visie van de raadsman dat de verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn aandeel in het geheel. Evenmin deelt de rechtbank de visie van het openbaar ministerie dat de verklaringen zoals door de verdachte zijn afgelegd, in hun geheel geloofwaardig zijn. De rechtbank ziet in het dossier en in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] zoals afgelegd bij de politie namelijk aanknopingspunten voor het scenario dat niet [medeverdachte] maar de verdachte (als bijrijder van [medeverdachte] ) belastende informatie met betrekking tot de woningoverval in de telefoon van [medeverdachte] heeft gezet.
De rechtbank is, gelet op de zojuist genoemde omstandigheden, van oordeel dat van het uitganspunt van een gevangenisstraf van 6 jaar (72 maanden) 20 maanden in het voordeel van de verdachte moeten worden afgetrokken, wat maakt dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden passend en geboden. Dit is hoger dan de eis van de officier van justitie, omdat laatstgenoemde is uitgegaan van een ander (lager) strafuitgangspunt en het strafblad van de verdachte niet in zijn nadeel heeft meegewogen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Aan het toepassen van eventuele interventies kan tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoering aan gegeven worden.