ECLI:NL:RBDHA:2025:9710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
09/209623-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van een gewapende woningoverval met zware gevolgen voor slachtoffers

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende woningoverval. De verdachte, geboren in 2006 en op dat moment gedetineerd, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 52 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een gewapende overval had gepleegd op een woning in 's-Gravenhage, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen de bewoners, waaronder een moeder en haar zoon, werd gebruikt. De overval vond plaats in de nacht en leidde tot ernstige verwondingen bij de slachtoffers. De rechtbank nam in haar overwegingen de impact van de overval op de slachtoffers en de samenleving mee, evenals het strafblad van de verdachte, die eerder in België was veroordeeld voor een vermogensdelict. De rechtbank besloot dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor het adolescentenstrafrecht, ondanks zijn jonge leeftijd, en legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was geëist. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/209623-24
Datum uitspraak: 3 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting, Justitieel Complex [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 december 2024, 3 januari 2025 en 7 maart 2025 (alle pro forma) en 20 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.A. Souisa naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, waarvan de tekst als bijlage I aan dit vonnis is gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen te verklaren feit namelijk (gedeeltelijk) bekend en daarna niet anders verklaard.
Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024195624, onderzoek 30TRAJET/DH3R024061, van de Districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1416).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
De (deels) bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 20 mei 2025;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 21 juni 2024 (p. 41 t/m 44);
3.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [naam 2] , opgemaakt op 21 juni 2024 (p. 45 t/m 47);
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 21 juni 2024 (p. 76 t/m 84, inclusief bijlagen);
5.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] , opgemaakt op 10 juli 2024 (p. 572 t/m 578);
6.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 19 juli 2024 (p. 579 t/m 580).
Aanvullende bewijsoverweging
Hoewel de verdachte heeft ontkend [naam 2] met een (nep)vuurwapen op het hoofd te
hebben geslagen en een ketting van de hals van [naam 1] af te hebben getrokken, is de
rechtbank van oordeel dat ook die onderdelen van de tenlastelegging, wettig en overtuigend
kunnen worden bewezen. Beide aangevers hebben vanaf het begin af aan concrete,
consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen afgelegd over wat zich voor en in
de woning heeft afgespeeld. Daarbij hebben zij ook verklaard over dat wat de verdachte
heeft ontkend. De rechtbank ziet, mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen
die die verklaringen op onderdelen ondersteunen, geen reden om aan onderdelen van deze
verklaringen te twijfelen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte een belang
heeft om juist deze onderdelen van de tenlastelegging, die zien op gewelddadig gedrag van
zijn zijde, te ontkennen.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 20 juni 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met anderen,
- een horloge en
- een tas (met inhoud onder andere een paspoort en een zonnebril) en
- een of meerdere bankpas(sen) en
- een pandbewijs (van sieraden) en
- een of meerdere (gouden) sieraden,
goed
eren, die aan [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 2] en [naam 1] en [naam 3] en [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met op vuurwapens gelijkende voorwerpen en messen op die
[naam 2] (die zich voor de woning bevond) af te rennen en
- ( vervolgens) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [naam 2] te slaan en (daarbij) op dreigende/intimiderende toon te roepen: “Ik schiet je nu dood. Ik schiet je nu dood”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- ( vervolgens) de woning binnen te dringen en/of te gaan en (daarbij) die [naam 1] bij de schouders te pakken en (opzij) te duwen en
- ( vervolgens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes te richten op die [naam 1] , waarbij die [naam 1] (tijdens een hierop ontstane vechtpartij) geraakt werd door het mes in zijn hand en in zijn gezicht en
- ( vervolgens) die [naam 1] met een mes in de rug, te steken en
- tegen die [naam 2] op dreigende/intimiderende toon te roepen (zakelijk weergegeven) "Waar is de kluis en waar is het geld?" en
- die [naam 2] en [naam 1] te dwingen op de grond te liggen door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam 2] en die [naam 1] te richten en (daarbij) op dreigende/intimiderende toon te zeggen: “Ik schiet jullie neer”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- een ketting van de hals van die [naam 1] af te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het volwassenenstrafrecht, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing gegeven moet worden aan het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR), gelet op de leeftijd van de verdachte, zijn rol voor en tijdens de overval en het feit dat de verdachte openstaat voor pedagogische beïnvloeding. De raadsman heeft een strafvoorstel gedaan om met toepassing van het ASR aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk op te leggen, in ieder geval een maximale straf voor de duur gelijk aan het voorarrest met een groot voorwaardelijk strafdeel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende woningoverval die laat in de avond circa begin van de nacht plaatsvond. De verdachte heeft samen met zijn mededaders bij de overval gebruik gemaakt van diverse wapens, waaronder (nep)vuurwapen(s) en (een) mes(sen). De verdachte heeft de moeder van het nietsvermoedende gezin buiten overvallen en haar met een (nep)vuurwapen tegen het hoofd geslagen en is vervolgens samen met de mededaders de woning binnengedrongen doordat de zoon zijn moeder hoorde gillen, de deur opende en opzij werd geduwd door de indringers. Bij het betreden van de woning is de zoon meermaals gestoken, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn gezicht, rug en hand. De verdachte heeft, eenmaal in de woning, de moeder en zoon bedreigd met een (nep)vuurwapen en daarbij de moeder (nogmaals) met het (nep)vuurwapen op haar hoofd geslagen, terwijl zijn mededaders naar boven gingen om waardevolle goederen te zoeken. Op het moment van de overval waren nog twee andere kinderen in de woning aanwezig. Zij hebben het voorval vanaf de bovenverdieping meegemaakt en zijn ook geconfronteerd geweest met één van de overvallers die in één van de slaapkamers op zoek was naar goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een overval, zeker als deze gepaard gaat met geweld, vergaande gevolgen heeft voor de slachtoffers. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dat geldt eens te meer voor kinderen voor wie de ouderlijke woning een veilige uitvalsbasis moet zijn. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is de slachtoffers dit gevoel van veiligheid ontnomen. De ervaring leert dat slachtoffers van een woningoverval nog lange tijd gevoelens van angst houden en daarvan veel hinder ondervinden in hun dagelijks leven. Uit de slachtofferverklaringen van [naam 2] en [naam 1] blijkt hoe groot de impact op hen en de rest van het gezin geweest is, waarbij slachtoffer [naam 1] in het bijzonder nog elke dag geconfronteerd wordt met het voorval vanwege de littekens die hij hier, onder andere in zijn gezicht, aan heeft overgehouden. Ook blijkt uit hun verklaringen dat zij nog steeds bang zijn in hun eigen woning, omdat nog steeds niet duidelijk is wie opdracht heeft gegeven tot de woningoverval.
De impact van het handelen van de verdachte is ook groot geweest op de rest van de samenleving. Los van het feit dat dergelijke strafbare feiten bij de samenleving in zijn geheel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengen, zijn in dit geval veel buurtbewoners getuige geweest. Zij hebben de verdachte en zijn mededaders uit de bus zien stappen of na de overval zien wegrennen en enkelen van hen hebben achteraf aan de slachtoffers eerste hulp verleend. Zij zijn geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van de verdachte en zijn mededaders, wat ook bij hen de nodige sporen van angst en onveiligheid heeft nagelaten.
Van dit alles hebben de verdachte en zijn mededaders zich geen enkele rekenschap gegeven. Het enige wat voor hen gold was financieel gewin. De rechtbank rekent dit alles de verdachte en zijn mededaders dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit het Belgische strafregister over de verdachte van 2 december 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2022 onherroepelijk is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal in België. De rechtbank zal dit in het nadeel van de verdachte meewegen in de strafmaat.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 maart 2025. Uit de rapportage volgt dat sprake is van een beginnend delictpatroon aangaande vermogensdelicten. De reclassering ziet criminogene factoren in het gedrag van de verdachte en zijn sociale netwerk. De risicofactoren bestaan uit het gebrek aan een vaste dagstructuur, financiën en softdrugsgebruik. Beschermende factoren ziet de reclassering in de goede band met zijn familie en zijn vriendin. Volgens de reclassering is de verdachte gemotiveerd om bij een veroordeling mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Eerder heeft hij (in België) meegewerkt aan voorwaarden van de jeugdreclassering. De reclassering schat de kans op recidive in als laag/gemiddeld.
De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, gedragsinterventies cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, betalingsregeling schadevergoeding, het volgen van een opleiding en het meewerken aan dagbesteding en schuldhulpverlening. Dit zou via de WETS regeling uitgevoerd kunnen worden in België, de verblijfplaats van de verdachte.
Toepassing ASR of volwassenenstrafrecht?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte achttien was toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het ASR toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De reclassering heeft geadviseerd om toepassing te geven aan het volwassenenstrafrecht. De reclassering acht hierbij in het bijzonder relevant dat de verdachte zijn eigen keuzes lijkt te maken en de afgelopen jaren niet gemotiveerd was voor een opleiding of werk, waardoor de verdachte beperkt pedagogische beïnvloedbaar lijkt te zijn. Daarnaast acht de reclassering van belang dat de verdachte geen verstandelijke beperking heeft en zich zonder problemen staande houdt in volwassendetentie. Ook hebben eerdere jeugdinterventies de kans op recidive niet weten te beperken.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering. Dat de verdachte zijn eigen (pro criminele) keuzes maakt blijkt onder meer uit het feit dat hij bewust deelnam aan een telgramgroep waarin illegale klussen worden aangeboden en dat de verdachte bewust een klus (het plegen van een inbraak) heeft aangenomen, daarvoor van zijn woonplaats in België naar Amsterdam is gereisd en toen hij hoorde dat de klus geen inbraak, maar een woningoverval betrof, dit hem er niet van heeft weerhouden door te zetten. Ook het feit dat de verdachte eerder jeugdinterventies opgelegd heeft gekregen voor een vermogensdelict maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de eventuele gevolgen van zijn handelen ten volle had kunnen voorzien.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding om toepassing te geven aan het ASR. De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook uitgaan van het volwassenenstrafrecht. In de strafmaat zal de rechtbank echter wel in het voordeel van de verdachte rekening houden met zijn leeftijd.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor een woningoverval met ander (dan licht) geweld als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de woningoverval in vereniging is gepleegd, heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren, dat gebruik is gemaakt van (nep)vuurwapen(s) en mes(sen) en dat (steek)letsel is toegebracht aan de slachtoffer(s), De rechtbank komt door deze strafverzwarende omstandigheden in dit geval uit op een uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar (72 maanden).
Een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verdachte in strafverzwarende zin moet worden meegewogen is gelegen in het feit dat de verdachte eerder (in België) is veroordeeld voor een vermogensdelict en dat hij wederom, ondanks de destijds opgelegde interventies, opnieuw en weloverwogen de keuze heeft gemaakt om zich met verglijkbare praktijken in te laten.
Omstandigheden die de rechtbank in het voordeel van de verdachte meeweegt zijn de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat de verdachte niet de persoon is geweest die [naam 1] heeft gestoken, het feit dat de verdachte spijt heeft betuigd aan de slachtoffers en de proceshouding van de verdachte waarin hij enigszins openheid van zaken heeft gegeven en daarbij belastend heeft verklaard over zijn eigen handelen. Evenwel overweegt de rechtbank dat zij niet zondermeer meegaat in de visie van de raadsman dat de verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn aandeel in het geheel. Evenmin deelt de rechtbank de visie van het openbaar ministerie dat de verklaringen zoals door de verdachte zijn afgelegd, in hun geheel geloofwaardig zijn. De rechtbank ziet in het dossier en in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] zoals afgelegd bij de politie namelijk aanknopingspunten voor het scenario dat niet [medeverdachte] maar de verdachte (als bijrijder van [medeverdachte] ) belastende informatie met betrekking tot de woningoverval in de telefoon van [medeverdachte] heeft gezet.
De rechtbank is, gelet op de zojuist genoemde omstandigheden, van oordeel dat van het uitganspunt van een gevangenisstraf van 6 jaar (72 maanden) 20 maanden in het voordeel van de verdachte moeten worden afgetrokken, wat maakt dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden passend en geboden. Dit is hoger dan de eis van de officier van justitie, omdat laatstgenoemde is uitgegaan van een ander (lager) strafuitgangspunt en het strafblad van de verdachte niet in zijn nadeel heeft meegewogen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Aan het toepassen van eventuele interventies kan tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoering aan gegeven worden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 7.200,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van alle drie de vorderingen benadeelde partij.
In het geval van [naam 2] tot een bedrag van € 15.200,00, in het geval van [naam 1] tot een bedrag van € 10.000,00 en in het geval van [naam 3] tot een bedrag van
€ 3.000,00, allen met hoofdelijke oplegging van zowel de wettelijke rente als de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade, zoals gevorderd door [naam 2] , en de immateriële schade zoals gevorderd door [naam 3] , gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de immateriële schade voor zowel [naam 2] als [naam 1] op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en daarom dienen te worden gematigd. De raadsman heeft een voorstel gedaan de vordering van
[naam 2] te matigen tot een bedrag van € 5.000,00 en de vordering van [naam 1] tot een bedrag van € 7.500,00.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Benadeelde partij [naam 2]
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 7.2000,00.
Immateriële schade
Benadeelde partij [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00.
Benadeelde partij [naam 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere onderbouwing dan welke reeds door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00.
Benadeelde partij [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet betwist door de verdediging. Daarom zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,00.
Wettelijke rente
De rechtbank zal ten aanzien van alle vorderingen de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenvergoeding
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan de schadevergoedingen worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen en de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of wettelijke rente en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregelen (hoofdelijk)
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 15.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 2] ;
  • € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 1] ;
  • € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 47, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
52 (tweeënvijftig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partijen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen:
een bedrag van € 15.200,00, aan: [naam 2] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024, tot de dag waarop deze vordering is betaald;
een bedrag van € 10.000,00, aan: [naam 1] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
een bedrag van € 3.000,00, aan: [naam 3] vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024, tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregelen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 15.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 111 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2025.